Uitspraak
18 september 2015, 15/1550 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich ziek had gemeld met rugklachten, had een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv had vastgesteld dat appellant na de voorgeschreven wachttijd niet meer dan 35% arbeidsongeschikt was, en hem daarom geen WIA-uitkering toekende. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn beperkingen door de rugklachten niet goed waren ingeschat. Hij voerde aan dat hij door de pijn in zijn rug minder energie had en dat er een urenbeperking moest worden aangebracht. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij het medisch onderzoek als zorgvuldig werd beoordeeld.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunten, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde belastbaarheid. De Raad onderschreef de conclusie van de rechtbank dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies en dat het Uwv de maatmanomvang van 28,46 uur per week terecht had vastgesteld. De Raad concludeerde dat er geen objectieve medische redenen waren om aan te nemen dat appellant minder uren had moeten werken, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.