ECLI:NL:CRVB:2017:2333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
16/1848 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medewerking aan arbeidsinschakeling door appellante met lichamelijke beperkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarin de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Haarlem ongegrond heeft verklaard. De appellanten, die sinds 1998 bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), hebben niet meegewerkt aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante, ondanks haar lichamelijke beperkingen, niet is verschenen op uitnodigingen voor gesprekken bij Paswerk, wat heeft geleid tot verlaging van de bijstand. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder het rapport van een adviserend geneeskundige dat concludeert dat appellante geschikt is voor licht passend werk. De Raad oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellante niet voldoende rekening heeft gehouden met haar verplichtingen onder de WWB en de Participatiewet (PW). De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de verlaging van de bijstand in overeenstemming is met de geldende regelgeving.

Uitspraak

16.1848 WWB, 16/1849 PW

Datum uitspraak: 4 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
22 februari 2016, 15/1882, 15/3122 en 15/3123 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] (appellant) en [Appellante] (appellante) te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. S. Faber, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2017. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Faber. Tevens is verschenen de door appellanten meegebrachte tolk
M. Kada. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Dijkman Dulkes-Wan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten ontvingen sinds 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor gehuwden. In opdracht van het college heeft een adviserend geneeskundige van Argonaut Advies BV (Argonaut) op 13 januari 2014 een rapport uitgebracht over de mogelijkheden van appellante voor een traject naar werk of vrijwilligerswerk. De geneeskundige heeft geconcludeerd dat appellante lichamelijke beperkingen heeft als gevolg van een urologische aandoening en een interne metabole aandoening, dat zij geschikt is voor licht passend werk, waarbij een toilet in de nabijheid aangewezen is, dat activiteiten die gepaard gaan met drukverhogende momenten in de buik zijn beperkt, zoals veel bukken, hurken, zwaar tillen of dragen en ver reiken, dat appellante op medische gronden voor meer dan 30 uur per week kan participeren, maar dat re-integratie in het arbeidsproces opgebouwd moet worden door eerst met twintig uur per dag (lees: per week) te beginnen.
1.2.
Vervolgens is appellante aangemeld bij Paswerk voor het traject Werken Aan Werk. Appellante is na daartoe te zijn uitgenodigd niet bij Paswerk verschenen. Het college heeft hierin aanleiding gezien bij besluit van 10 juni 2014 de bijstand van appellanten bij wijze van maatregel over de maand juni 2014 met 20% te verlagen. Nadat appellante opnieuw was uitgenodigd om op 24 juni 2014 op de locatie Paswerk te verschijnen, is zij wederom niet verschenen. Bij besluit van 24 juni 2014 is bij wijze van maatregel de bijstand van appellanten over de maand juli 2014 met 40% verlaagd. Bij besluit van 7 augustus 2014 heeft het college de bijstand van appellanten per 24 juli 2014 ingetrokken.
1.3.
Na een daartoe strekkende aanvraag heeft het college aan appellanten met ingang van
1 oktober 2014 weer bijstand toegekend. In het besluit van 13 november 2014 zijn appellanten gewezen op de uit artikel 9 van de WWB voortvloeiende arbeidsverplichtingen en op de in artikel 17, tweede lid, van de WWB neergelegde medewerkingsverplichting.
1.4.
Het college heeft appellante wederom aangemeld voor een traject bij Paswerk. Bij brief van 2 december 2014 is appellante door een teamleider van Pasmatch Personeelsdiensten uitgenodigd voor een kennismakingsgesprek op 5 december 2014 voor een werkstage bij Paswerk. In deze brief is tevens vermeld dat aansluitend aan het gesprek met de werkstage wordt gestart. Appellante is niet op het gesprek verschenen en heeft geen bericht van verhindering gegeven.
1.5.
Bij besluit van 16 december 2014, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 30 maart 2015 (bestreden besluit 1)
,heeft het college de bijstand van appellanten met ingang van 1 december 2014 gedurende één maand met 80% verlaagd. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat appellante niet op het gesprek van 5 december 2014 is verschenen. Daarmee heeft zij nagelaten mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Tevens is rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van recidive. Bestreden besluit 1 is gebaseerd op de artikelen 9 en 18, tweede lid, van de WWB en op de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand van de gemeente Haarlem (verordening), zoals deze verordening tot 1 januari 2015 gold.
1.6.
Vervolgens is appellante opnieuw door de teamleider uitgenodigd voor een gesprek bij Paswerk op 12 januari 2015. Appellante is ook op dit gesprek niet verschenen en heeft evenmin een bericht van verhindering gestuurd. Daarop heeft de teamleider telefonisch contact gezocht met appellante. Tijdens het telefoongesprek heeft appellante verklaard dat zij ziek was.
1.7.
Bij besluit van 22 januari 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 26 juni 2015 (bestreden besluit 2)
,heeft het college de bijstand met ingang van 1 januari 2015 gedurende één maand met 100% verlaagd. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellante niet op het gesprek van 12 januari 2015 is verschenen. Daarmee heeft zij wederom nagelaten mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling. Tevens is rekening gehouden met de omstandigheid dat sprake is van recidive. Bestreden besluit 2 is gebaseerd op de artikelen 9 en 18, tweede lid, van de per 1 januari 2015 in werking getreden Participatiewet (PW) alsmede op de “Afstemmings-verordening Participatiewet, IOAW, IOAZ” van de gemeente Haarlem (verordening), zoals deze verordening per 1 januari 2015 gold.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de vraag beantwoord of de medewerking aan een oproep om op een bepaalde plaats en tijd te verschijnen in verband met arbeidsinschakeling, als bedoeld in de artikelen 17, tweede lid, van de WWB en de PW, gelet op de medische toestand van appellante, van haar gevergd had mogen worden. De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord.
3. In hoger beroep hebben appellanten zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd voor zover deze betrekking heeft op de bestreden besluiten 1 en 2.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt ambtshalve vast dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een wettelijke bepaling, zijnde artikel 17, tweede lid, van de WWB/PW, die het college niet aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd. Daarmee heeft de rechtbank gehandeld in strijd met artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad zal beoordelen of de bestreden besluiten op de grondslag waarop het college de bestreden besluiten 1 en 2 heeft gebaseerd in rechte stand kunnen houden.
4.2.
Niet in geschil is dat appellante op 5 december 2014 noch op 12 januari 2015 is verschenen voor het traject bij Paswerk.
4.3.
Appellanten hebben aangevoerd dat bij de keuze voor het traject bij Paswerk onvoldoende rekening is gehouden met de medische klachten en beperkingen van appellante. Deze beroepsgrond slaagt niet. Onbestreden is dat dit traject, gericht op arbeidsinschakeling, in eerste instantie is bedoeld om te bezien wat appellante, ondanks haar lichamelijke klachten, nog wel kan. Het college heeft opgemerkt dat hierbij begeleiding en ondersteuning wordt geboden, waarbij tevens rekening wordt gehouden met het rapport van 13 januari 2014 van Argonaut. De beroepsgrond dat dit rapport niet bij de beoordeling mag worden betrokken omdat het rapport is verouderd, slaagt niet. Weliswaar dateert dit rapport van januari 2014, dus van ruim voor de bestreden besluiten, maar appellante heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de daarin vermelde klachten en beperkingen voortvloeiend uit de bij haar bestaande aandoeningen sindsdien zijn toegenomen. In de overgelegde medische informatie van de huisarts van 16 december 2014 alsmede in de algemene informatie van internet over de urologische aandoening van appellante wordt geen grond gezien voor het oordeel dat appellante niet in staat is mee te werken aan het traject bij Paswerk onder de voorwaarden zoals die door de adviserend geneeskundige van Argonaut in het rapport van 13 januari 2014 zijn vermeld.
4.4.
Door op 5 december 2014 en op 12 januari 2015 zonder gegronde reden niet te verschijnen bij Paswerk, heeft appellante geweigerd deel te nemen aan het traject, wat kan worden gekwalificeerd als een weigering om gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling. Deze gedraging van appellante vormt derhalve een overtreding van de verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB/PW. Niet kan worden gezegd dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Het college was dan ook gehouden met toepassing van artikel 18, tweede lid, van de WWB/PW de bijstand te verlagen. Niet in geschil is dat de in geding zijnde verlagingen in overeenstemming zijn met de betreffende Afstemmingsverordeningen van de gemeente Haarlem.
4.5.
Gelet op 4.1 tot en met 4.4 slaagt het hoger beroep niet, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, en gelet op 4.1 met verbetering van gronden, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en Y.J. Klik en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C. Moustaïne als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2017.
(getekend) R.H.M. Roelofs
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

HD