ECLI:NL:CRVB:2017:2355
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een mededeling over openstaande schuld en aflossingsverplichting in het bestuursrecht
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Arnhem. Appellante had bijstand aangevraagd op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) samen met haar ex-echtgenoot. De Bbz-uitkering werd beëindigd en er werd een terugvordering ingesteld van eerder ontvangen bijstandsbedragen. Appellante stelde dat zij niet verantwoordelijk was voor de terugbetaling, omdat de uitkering nooit aan haar was verleend en dat haar ex-echtgenoot de enige was die van de uitkering had geprofiteerd. Het college had in een brief van 6 augustus 2015 meegedeeld dat er nog een openstaande vordering was, maar het college verklaarde het bezwaar tegen deze mededeling niet-ontvankelijk, omdat het geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellante wel degelijk betrokken was bij de Bbz-aanvraag en dat zij op de hoogte was van de terugvordering. De Raad bevestigde dat de mededeling van het college over de openstaande schuld geen besluit was, maar een informatieve mededeling. De Raad oordeelde dat appellante en haar ex-echtgenoot als een eenheid moesten worden gezien in hun verplichtingen en dat het college terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De uitspraak van de rechtbank Gelderland werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.