ECLI:NL:CRVB:2017:236
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering op grond van de Wet WIA wegens niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 januari 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante, die sinds 29 oktober 2012 arbeidsongeschikt is door gehoorklachten, duizeligheid, evenwichtsklachten, tinnitus en rugklachten, had op 4 november 2013 een aanvraag ingediend voor een uitkering met toepassing van een verkorte wachttijd. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvraag op 26 november 2013 afgewezen, omdat appellante niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Dit besluit werd later door het Uwv bevestigd in een bestreden besluit van 20 februari 2014, waarin werd gesteld dat er nog behandelmogelijkheden waren, zoals een cochleair implantaat en evaluatie bij het Academisch Ziekenhuis Maastricht.
De rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar evenwichtsproblemen verergeren en dat er geen behandelmogelijkheden meer zijn. De Raad beoordeelde of het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een onomkeerbare situatie en dat appellante op 20 januari 2014 niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. De Raad bevestigde de eerdere oordelen van de verzekeringsartsen en de rechtbank, en oordeelde dat de afwijzing van de aanvraag terecht was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt dat de criteria voor de verkorte wachttijd in de Wet WIA strikt zijn en dat herstelmogelijkheden van invloed zijn op de toekenning van een uitkering. De Raad oordeelde dat de medische situatie van appellante niet voldeed aan de vereisten voor een verkorte wachttijd, en dat de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen niet onjuist waren.