Uitspraak
16 juli 2015, 15/661 (aangevallen uitspraak)
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WGA-uitkering van appellant, die op 18 oktober 2010 wegens rugklachten uitviel voor zijn werk als productiemedewerker. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft appellant op 18 juli 2012 meegedeeld dat hij recht had op een WIA-uitkering op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, na een herbeoordeling op 10 december 2014, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is en zijn WGA-uitkering per 9 maart 2015 beëindigd. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de rechtbank Overijssel op 16 juli 2015.
In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkt is dan het Uwv heeft aangenomen. Hij betwist de zorgvuldigheid van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek, omdat de primaire beoordeling door een niet-geregistreerde arts zou zijn gedaan. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd. De verzekeringsarts R.B.J. Hilhorst heeft het rapport van de primaire arts goedgekeurd en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de medische grondslag van het bestreden besluit.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties medisch gezien geschikt zijn voor appellant. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling en bevestigt de aangevallen uitspraak.