ECLI:NL:CRVB:2017:2446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
18 juli 2017
Zaaknummer
16/6040 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag deelname voorbereidingsjaar voor zelfstandig ondernemerschap op grond van de Bbz 2004

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, afkomstig uit Iran, ontving sinds 4 januari 2008 bijstand van het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand. Hij diende op 4 maart 2015 een aanvraag in voor deelname aan een voorbereidingsjaar ter voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap. Het dagelijks bestuur vroeg advies aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK), dat op 9 april 2015 een negatief advies uitbracht. Dit leidde tot de afwijzing van de aanvraag op 22 april 2015, welke beslissing later werd gehandhaafd.

De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van de appellant tegen het bestreden besluit ongegrond. In hoger beroep heeft de Raad de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat het IMK drie belangrijke redenen had gegeven voor de afwijzing van de aanvraag: het bedrijfsidee bood onvoldoende perspectief, de financiering was niet realistisch, en de appellant dacht aanbodgericht in plaats van vraaggericht. De Raad concludeerde dat het dagelijks bestuur de aanvraag in redelijkheid had kunnen afwijzen, en dat de motivering van het bestreden besluit voldoende deugdelijk was.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van griffier L.V. van Donk, en werd openbaar uitgesproken op 18 juli 2017.

Uitspraak

16/6040 PW
Datum uitspraak: 18 juli 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
15 september 2016, 15/6191 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], appellant
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Veluwerand (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2017. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.M. Brands.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, afkomstig uit Iran, ontvangt sinds 4 januari 2008 met onderbrekingen bijstand van het dagelijks bestuur naar de norm voor een alleenstaande, laatstelijk op grond van de Participatiewet. Appellant wil een eigen bedrijf starten in de vorm van een webshop. Hij heeft daarom op 4 maart 2015 een aanvraag ingediend voor deelname aan een voorbereidingsjaar ter voorbereiding op het zelfstandig ondernemerschap. Het dagelijks bestuur heeft in verband met die aanvraag advies gevraagd aan het Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (IMK). Het IMK heeft op 9 april 2015 een negatief advies uitgebracht.
1.2.
Bij besluit van 22 april 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 15 september 2015 (bestreden besluit), heeft het dagelijks bestuur, onder verwijzing naar het advies van het IMK, de aanvraag afgewezen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 2, derde lid, eerste volzin, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) is bepaald dat aan een persoon die algemene bijstand ontvangt, die voornemens is een bedrijf of zelfstandig beroep te beginnen en zich in verband hiermee niet beschikbaar stelt voor arbeid in dienstbetrekking, de bijstandsverlening gedurende een voorbereidingsperiode van ten hoogste twaalf maanden kan worden voortgezet.
4.2.
Het IMK heeft drie belangrijke redenen genoemd die voor appellant een toekomst als zelfstandige in de weg staan:
1. Het bedrijfsidee biedt appellant onvoldoende perspectief om zich te kunnen onderscheiden en positioneren;
2. de financiering van het bedrijfsidee is onvoldoende realistisch en
3. appellant denkt sterk aanbodgericht en onvoldoende vraaggericht.
Voorts wijst het IMK er op dat uit de IMK ondernemersscan naar voren is gekomen dat appellant zich op de onderdelen prestatiegerichtheid, dominantie en risicobereidheid dient te verbeteren. Appellant houdt bovendien onvoldoende rekening met zijn concurentiepositie, de vraag in de markt en de bedrijfseconomische resultaten.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het bestreden besluit met het advies van het IMK op een voldoende deugdelijke motivering berust. Het college kon de bevindingen van het IMK aan de besluitvorming ten grondslag leggen. Appellant stelt wel dat de conclusies van het IMK niet juist zijn, maar maakt niet duidelijk wat er niet juist aan is. De enkele stelling ter zitting dat het IMK niet heeft gekeken naar de merkkleding die hij had ingekocht, maakt niet dat het advies van het IMK op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, feitelijke onjuistheden bevat of ondeugdelijk is gemotiveerd. Het is hooguit een onderbouwing van het standpunt van het IMK dat appellant sterk aanbodgericht denkt. Dit wordt niet anders voor zover appellant aanvoert dat hij in Iran bijna veertig jaar fabrikant en succesvol zakenman is geweest. Dat is alleen al het geval omdat appellant die stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd.
4.4.
Uit 4.3 volgt dat het dagelijks bestuur de aanvraag van appellant om deel te nemen aan het voorbereidingsjaar ter voorbereiding van het zelfstandig ondernemerschap in redelijkheid heeft kunnen afwijzen.
4.5.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak zal daarom worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2017.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) L.V. van Donk

HD