ECLI:NL:CRVB:2017:2698

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
4 augustus 2017
Zaaknummer
16/5833 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om postume toelating tot de vrijwillige verzekering voor de ANW

In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om haar overleden echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). De echtgenoot van appellante is op 21 juni 2014 overleden en heeft voor zijn overlijden in Nederland gewoond en gewerkt. Hij ontving vanaf 1 juli 1998 een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en is op 1 mei 2000 naar Marokko geremigreerd. Na de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op basis van de ANW, heeft appellante de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek is op 21 december 2015 afgewezen, omdat de echtgenoot niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering had verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. De Svb heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvraag verontschuldigden.

De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat de aanvraag niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn is ingediend en dat de Svb niet verplicht is om actief informatie te verstrekken over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in slechte financiële omstandigheden verkeert en de premies voor de vrijwillige verzekering wil betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en bevestigd dat de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niets heeft aangevoerd dat de niet-tijdige aanvraag verschoonbaar maakt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5833 ANW
Datum uitspraak: 4 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
16 augustus 2016, 16/2388 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] , Marokko (appellante)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2017. Appellante is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. W. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante woont in Marokko. Haar echtgenoot is op 21 juni 2014 overleden. De echtgenoot van appellante heeft in Nederland gewoond en gewerkt. Op 1 mei 2000 is hij naar Marokko geremigreerd. Hij ontving vanaf 1 juli 1998 tot zijn overlijden een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
1.2.
Nadat haar aanvraag om een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) is afgewezen, heeft appellante de Svb verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de ANW. Bij besluit van 21 december 2015 heeft de Svb dit verzoek afgewezen.
1.3.
Bij beslissing op bezwaar van 17 maart 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het besluit van 21 december 2015 afgewezen. Onder verwijzing naar de artikelen 63a en 63b van de ANW wordt geconcludeerd dat de echtgenoot van appellante niet postuum kan deelnemen aan de vrijwillige verzekering, omdat niet binnen één jaar na de beëindiging van de verplichte verzekering van de echtgenoot op 2 mei 2000 is verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. Volgens de Svb zijn er geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan de overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvraag moet worden verontschuldigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij is geoordeeld dat de aanvraag tot deelname aan de vrijwillige verzekering niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn is ingediend en dat de Svb niet gehouden is om actief informatie te verschaffen met betrekking tot de mogelijkheid van vrijwillig verzekeren.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat ze in slechte financiële omstandigheden verkeert, dat ze haar familie moet onderhouden en dat ze de premies voor de vrijwillige verzekering wil betalen.
4.1.
De Raad kan zich vinden in wat de rechtbank heeft overwogen. De echtgenoot van appellant is vanaf zijn terugkeer naar Marokko op 1 mei 2000 niet meer verplicht verzekerd geweest ingevolge de ANW. De echtgenoot van appellante heeft zich niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering aangemeld voor de vrijwillige verzekering. Het verzoek van appellante in 2015 om postume toelating van haar echtgenoot tot de vrijwillige verzekering is ruim buiten de aanmeldingstermijn gedaan. De rechtbank heeft daarom terecht geoordeeld dat het verzoek niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. Door appellante is niets aangevoerd dat zou kunnen meebrengen dat de niet-tijdige aanvraag om deelname aan de vrijwillige verzekering verschoonbaar is.
4.2.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.E.V. Lenos, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2017.
(getekend) E.E.V. Lenos
(getekend) N. van Rooijen
IvR

DÉCISION

La Centrale Raad van Beroep (Cour d'Appel Centrale),
statue:
confirme la décision attaquée.
Par conséquent, décidée par E.E.V. Lenos en présence de N. van Rooijen en qualité de greffier, ainsi que prononcée en public, le 4 août 2017.