ECLI:NL:CRVB:2017:2698
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om postume toelating tot de vrijwillige verzekering voor de ANW
In deze zaak heeft appellante, woonachtig in Marokko, hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar verzoek om haar overleden echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering voor de Algemene nabestaandenwet (ANW). De echtgenoot van appellante is op 21 juni 2014 overleden en heeft voor zijn overlijden in Nederland gewoond en gewerkt. Hij ontving vanaf 1 juli 1998 een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en is op 1 mei 2000 naar Marokko geremigreerd. Na de afwijzing van haar aanvraag om een uitkering op basis van de ANW, heeft appellante de Sociale verzekeringsbank (Svb) verzocht om haar echtgenoot postuum toe te laten tot de vrijwillige verzekering. Dit verzoek is op 21 december 2015 afgewezen, omdat de echtgenoot niet binnen een jaar na het einde van de verplichte verzekering had verzocht om toelating tot de vrijwillige verzekering. De Svb heeft gesteld dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de wettelijke termijn voor het indienen van de aanvraag verontschuldigden.
De rechtbank Amsterdam heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij is geoordeeld dat de aanvraag niet binnen de wettelijke aanmeldingstermijn is ingediend en dat de Svb niet verplicht is om actief informatie te verstrekken over de mogelijkheid van vrijwillige verzekering. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in slechte financiële omstandigheden verkeert en de premies voor de vrijwillige verzekering wil betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en bevestigd dat de aanvraag niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor toelating tot de vrijwillige verzekering. De Raad heeft geoordeeld dat appellante niets heeft aangevoerd dat de niet-tijdige aanvraag verschoonbaar maakt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.