ECLI:NL:CRVB:2017:2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 augustus 2017
Publicatiedatum
21 augustus 2017
Zaaknummer
15/8350 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van re-integratie-inspanningen en loonsanctie in het kader van de Wet WIA

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de re-integratie-inspanningen van appellante, een B.V., in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De werknemer, die sinds 2012 wegens ziekte uitgevallen was, had een re-integratietraject doorlopen dat was gestart op advies van een arbeidsdeskundige. Appellante had een re-integratiebedrijf ingeschakeld om de werknemer te begeleiden in zijn zoektocht naar passend werk. Echter, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had een loonsanctie opgelegd, omdat het van mening was dat appellante onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, met name in het tweede spoor. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij voldoende inspanningen heeft geleverd en dat de loonsanctie onterecht was opgelegd. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante overwogen en geconcludeerd dat het Uwv onvoldoende had onderbouwd dat appellante niet aan haar re-integratieverplichtingen had voldaan. De Raad oordeelde dat de inspanningen van appellante, waaronder coaching en sollicitatietraining, adequaat waren gezien de persoonlijke situatie van de werknemer. Het beperkte aantal concrete sollicitaties was niet voldoende om te concluderen dat appellante tekort was geschoten in haar verplichtingen. De Raad heeft het besluit van het Uwv vernietigd en de loonsanctie opgeheven, met een kostenveroordeling voor het Uwv.

Uitspraak

15/8350 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 november 2015, 15/1027 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante B.V.]. te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[naam werknemer] te [woonplaats] (werknemer)
Datum uitspraak: 16 augustus 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D.G.V. Mingels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak met nummer 15/8349 WIA, plaatsgevonden 21 juni 2017. Voor appellante is [naam A] verschenen, bijgestaan door
mr. E.H.T. Kleeven, kantoorgenote van mr. Mingels en [naam directeur], directeur van
re-integratie bedrijf [naam bedrijf]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
M.J.H. Maas. Werknemer is niet verschenen.
Ter zitting heeft appellante het hoger beroep in de zaak met nummer 15/8349 WIA ingetrokken.

OVERWEGINGEN

1.1.
Werknemer, geboren [in] 1959, heeft vanaf 1989 in dienst van appellante gewerkt in de functie van allround timmerman voor 37,5 uur per week. Werknemer is op
26 november 2012 wegens ziekte uitgevallen uit deze functie. Hij is geopereerd en heeft een behandel-, revalidatie- en begeleidingstraject gevolgd.
1.2.
Op 27 november 2013 heeft een arbeidsdeskundige op verzoek van appellante geadviseerd over de re-integratiemogelijkheden van werknemer en een tweesporenbeleid geadviseerd. De arbeidsdeskundige heeft geadviseerd direct een traject op te starten, gericht op bemiddeling naar passend werk bij een andere werkgever, in eerste instantie via oriëntatie, beroepskeuzeonderzoek en coaching en in een later stadium ook via concrete bemiddeling. Daarnaast heeft de arbeidsdeskundige geadviseerd ook aandacht te blijven houden voor mogelijkheden in het eigen bedrijf van appellante, omdat de belastbaarheid van werknemer in het tweede ziektejaar kan verbeteren.
1.3.
Op 9 januari 2014 hebben appellante en werknemer ingestemd met een offerte van
re-integratiebedrijf [naam bedrijf], inhoudende een plan van aanpak voor re-integratie van werknemer via het zogenoemde tweede spoor, bij een andere werkgever. Dit plan betreft de periode van 13 januari 2014 tot 25 november 2014 en is opgedeeld in vijf fases: kennismaking, oriëntatie, aanbodversterking, bemiddeling en nazorg.
1.4.
Werknemer heeft op 1 september 2014 een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Hij was op dat moment voor ongeveer twaalf uur per week bij appellante werkzaam in aangepaste werkzaamheden. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft het re-integratieverslag beoordeeld en is van mening dat de
sociaal- medische verzuimbegeleiding van werknemer onder verantwoordelijkheid van appellante goed is geweest en dat ook de belastbaarheid van werknemer door de bedrijfsarts adequaat is ingeschat. Een arbeidsdeskundige van het Uwv is blijkens zijn rapport van
14 oktober 2014 van mening dat de re-integratie-activiteiten van appellante in het eerste spoor adequaat zijn geweest. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat de re-integratie van werknemer niet met een bevredigend resultaat is afgesloten, omdat hij niet werkzaam is in een voldoende omvang in structurele werkzaamheden. De arbeidsdeskundige heeft als zijn opvatting gegeven dat appellante zonder deugdelijke grond onvoldoende
re-integratie-inspanningen heeft verricht in het tweede spoor, waarbij de arbeidsdeskundige er vooral op heeft gewezen dat door werknemer in een periode van tien maanden slechts drie concrete sollicitaties zijn verricht.
1.5.
Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het Uwv het tijdvak waarin appellante als werkgeefster het loon van werknemer tijdens ziekte moet doorbetalen, met 52 weken verlengd tot 23 november 2015, omdat appellante volgens het Uwv niet aan haar
re-integratieverplichtingen heeft voldaan. Bij besluit van 4 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 17 oktober 2014 ongegrond verklaard, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 2 maart 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid en moet het standpunt van het Uwv worden gevolgd dat de
re-integratie-activiteiten van appellante in het tweede spoor onvoldoende zijn geweest.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij voldoende heeft gedaan om te trachten werknemer via het tweede spoor te re-integreren. Het Uwv heeft de loonsanctie ten onrechte voornamelijk gebaseerd op het gegeven dat werknemer niet meer dan drie sollicitaties heeft verricht. Appellante heeft veel meer heeft gedaan aan re-integratie van werknemer en er waren bijzondere omstandigheden die de mogelijkheden tot re-integratie hebben belemmerd. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft appellante een rapport overgelegd van de directeur van [naam bedrijf], waarin hij onder meer nader heeft toegelicht welke re-integratie-activiteiten hebben plaatsgevonden.
3.2.
Het Uwv heeft met een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van
20 juli 2016 gereageerd op wat door appellante in hoger beroep is aangevoerd en heeft gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Voor een weergave van het wettelijk kader dat in dit geding van toepassing is, wordt verwezen naar de overwegingen 4 tot en met 7 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Niet in geschil is dat werknemer ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen niet in voldoende omvang in reële loonvormende arbeid had hervat. Het Uwv heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat als bedoeld in de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van
3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224). Dit brengt mee dat het Uwv kon toekomen aan een beoordeling van de
re-integratie-inspanningen.
4.3.
De inspanningen van appellante in het eerste spoor staan niet ter discussie. Partijen verschillen in dit geding van mening of appellante tekort is geschoten ten aanzien van haar inspanningsverplichting om werknemer te re-integreren in werkzaamheden buiten het bedrijf van appellante via het tweede spoor.
4.4.
Het Uwv heeft het standpunt ingenomen dat te weinig concrete activiteiten zijn ontwikkeld om werknemer te re-integreren buiten het bedrijf van appellante. Volgens het Uwv zijn drie concrete sollicitaties te weinig. Er had mogen worden verwacht dat meer activiteiten zouden zijn ontplooid door werknemer zoals open sollicitaties en het inschrijven bij uitzendbureaus. Appellante had via [naam bedrijf] ook kunnen proberen om werknemer te detacheren of om een stageplek voor hem te verwerven en er had mogen worden verwacht dat [naam bedrijf] haar netwerk meer zou hebben gebruikt om een plek voor werknemer te vinden. Dat werknemer een eenzijdig arbeidsverleden heeft, een beperkte opleiding en beperkte beroepsvaardigheden zou juist reden hebben moeten zijn voor meer activiteiten dan nu zijn ontplooid. Het Uwv heeft er verder op gewezen dat werknemer vaak in de ochtend aangepaste werkzaamheden in het eigen bedrijf verrichtte en dan daarna soms te moe was om zich nog met re-integratie-activiteiten bezig te houden, wat contraproductief gewerkt kan hebben en voor risico van appellante moet komen. Het Uwv is van mening dat aldus verwijtbaar
re-integratie-inspanningen zijn gemist.
4.5.
Appellante heeft erkend dat door werknemer voorafgaand aan het besluit waarbij de loonsanctie is opgelegd slechts drie concrete sollicitaties zijn verricht, maar appellante heeft erop gewezen dat er daarnaast met behulp van [naam bedrijf] veel andere activiteiten zijn ontplooid. Werknemer had gelet op zijn leeftijd en eenzijdig arbeidsverleden een grote afstand tot de arbeidsmarkt, had nooit eerder gesolliciteerd en was in verband met zijn medische beperkingen niet meer in staat zijn oude werk als timmerman te verrichten. Daarom is in het begin van het traject veel aandacht besteed aan sollicitatietraining en begeleiding, en aan persoonlijke ontwikkeling via coaching. Er zijn bewust geen open sollicitaties verricht, omdat in een slechte arbeidsmarkt zoals destijds de kans op succes minimaal was, en afwijzingen ontmoedigend zouden werken. Er is wel gekeken naar de mogelijkheid van stages of proefplaatsingen, maar daaraan zijn verplichtingen en dus risico’s aan verbonden. Appellante heeft toegelicht dat er wel uitzendbureaus zijn benaderd, maar dat die hebben geweigerd werknemer in te schrijven gelet op zijn arbeidsbeperkingen.
4.6.
Anders dan de rechtbank wordt geoordeeld dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat appellante niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting om als goed werkgever te trachten werknemer te re-integreren via het tweede spoor. Appellante heeft tijdig een
re-integratie bedrijf met een goede reputatie ingeschakeld, dat gelet op de persoonlijke situatie van werknemer een adequaat plan van aanpak heeft opgesteld. Uit de voortgangsrapportages, uit het sollicitatieoverzicht en uit het activiteitenoverzicht komt naar voren dat vanaf het begin veel is geïnvesteerd in begeleiding, coaching en sollicitatietrainingen, wat gelet op de persoonlijke situatie van werknemer een logische keuze is geweest. Deze activiteiten waren erop gericht om werknemer zo veel mogelijk uit te rusten voor en te ondersteunen bij zijn eigen activiteiten gericht op het vinden van ander werk bij een andere werkgever. Dat werknemer een grote afstand had tot de arbeidsmarkt en moeilijk bemiddelbaar was, volgt uit zijn langjarig, eenzijdig arbeidsverleden en is, mede gelet op zijn gezondheidssituatie, ook af te leiden uit de weigering van uitzendbureaus om hem in te schrijven. Appellante heeft voldoende gemotiveerd waarom is afgezien van het stimuleren van open sollicitaties en heeft eveneens voldoende aannemelijk gemaakt dat door [naam bedrijf] veel tijd en energie is gestoken in pogingen om via het eigen netwerk plekken voor werknemer te vinden. Gelet op de zich voordoende omstandigheden kan appellante ook niet verweten worden dat zij werknemer in de gelegenheid is blijven stellen om enkele uren per dag aangepaste werkzaamheden in het eigen bedrijf te verrichten, nu deze werkzaamheden, zoals ook door de arbeidsdeskundige is vervuld, tot doel hadden om werknemer ritme en structuur laten behouden. Zijn afstand tot de arbeidsmarkt bleef daardoor ook zo klein mogelijk. Bovendien was dit tweesporenbeleid in overeenstemming met het eerdere advies van de door appellante in november 2013 ingeschakelde arbeidsdeskundige. In het licht van alle activiteiten die zijn ontplooid kan het beperkte aantal concrete sollicitaties in dit geval niet met zich meebrengen dat daaruit de conclusie zou moeten worden getrokken dat onvoldoende
re-integratie-activiteiten door appellante zijn verricht. De conclusie moet zijn dat het besluit van het Uwv tot het opleggen van een loonsanctie aan appellante op een onvoldoende grondslag berust en niet deugdelijk is gemotiveerd.
5. Uit wat in 4.2 tot en met 4.6 is overwogen, volgt dat het hoger beroep slaagt. Het UWV heeft ten onrechte een loonsanctie opgelegd. Er is aanleiding zelf in de zaak te voorzien en het besluit van 17 oktober 2014, waarbij de loondoorbetalingsverplichting van werkgever is verlengd, te herroepen. De aangevallen uitspraak en het bestreden besluit moeten worden vernietigd.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante. De kosten van rechtsbijstand worden begroot op € 495,- in bezwaar, € 900,- in beroep en € 900,- in hoger beroep. De verletkosten van de vertegenwoordiger van appellante worden begroot op € 300,- in beroep en € 300,- in hoger beroep. De reiskosten van de vertegenwoordiger van appellante worden begroot op € 28,09 in beroep en op € 36,20 in hoger beroep. Van (een onderbouwing van) overige voor vergoeding door het Uwv in aanmerking komende kosten is niet gebleken. De totale kostenveroordeling is € 2.959,29.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 4 maart 2015;
- herroept het besluit van 17 oktober 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 4 maart 2015;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.959,29;
- bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 828,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.S. van der Kolk en
A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 augustus 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot

AB