ECLI:NL:CRVB:2017:2958

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
15/6913 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WAO-uitkering na herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of omstandigheden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die sinds 1987 een WAO-uitkering ontving, had herhaaldelijk verzocht om toekenning van deze uitkering, maar zijn verzoeken werden afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende medische gegevens had overgelegd om aan te tonen dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant geen nieuwe feiten had aangedragen die de afwijzing van het Uwv konden onderbouwen. De Raad bevestigde deze uitspraak en oordeelde dat de aanvraag van de appellant als een herhaalde aanvraag moest worden beschouwd, waarbij de criteria van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing waren. De Raad concludeerde dat de appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening van het besluit van 17 juli 1996 rechtvaardigden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er was geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant.

Uitspraak

15/6913 WAO
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 september 2015, 15/2546 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Vervolgens heeft appellant nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 30 juni 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door F.M.J. Eijmael.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant was een uitkering toegekend op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 15 juni 1987 wegens (onder meer) maagklachten. Bij besluit van 29 december 1995 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 februari 1996 beëindigd wegens een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%.
1.2.
Bij besluit van 17 juli 1996 heeft de rechtsvoorganger van het Uwv het verzoek van appellant om heropening van de WAO-uitkering afgewezen, omdat geen sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid sinds 1 februari 1996. Dit besluit is rechtens onaantastbaar geworden.
1.3.
Vervolgens heeft appellant meerdere malen verzocht om toekenning van een
WAO-uitkering omdat hij nog steeds ziek was. Het Uwv heeft deze verzoeken opgevat als verzoeken om terug te komen van het rechtens onaantastbare besluit van 17 juli 1996 en deze vervolgens afgewezen wegens het ontbreken van nieuwe feiten en/of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4.
Bij brief van 14 oktober 2014 heeft appellant wederom een aanvraag ingediend voor een WAO-uitkering. Bij besluit van 11 november 2014 heeft het Uwv dit verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 17 juli 1996 en dit verzoek vervolgens afgewezen wegens het ontbreken van nieuwe gegevens. Bij beslissing op bezwaar van
20 maart 2015 heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard, omdat de in bezwaar ingebrachte medische gegevens ofwel reeds bekend waren ofwel weliswaar nieuw zijn maar geen onderbouwing vormen van verslechtering van de medische situatie gedurende de in geding zijnde periode van 1 februari 1996 tot 1 februari 2001.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onderschreven dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb noch van een afdoende gemotiveerde aanvraag gericht op de toekomst (duuraanspraak). Terecht heeft het Uwv dan ook, naar het oordeel van de rechtbank, geen aanleiding gezien om appellant alsnog een WAO-uitkering toe te kennen.
3. In hoger beroep heeft appellant wederom aangevoerd dat hij sinds juni 1986 ziek is en dat zijn medische situatie sindsdien alleen maar slechter is geworden. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij een “certificat medical” ingediend van dr. Abdelmalek El Hamdouchi, neuropsychiater, gedateerd 16 april 2016 evenals een patiëntkaart van het ziekenhuis, inschrijvingsbewijs van het Ziekenfonds en jaaropgaven over 1993 en 1994.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De aanvraag van appellant van 14 oktober 2014 is een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant bij zijn aanvraag van
14 oktober 2014 geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden heeft vermeld in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Evenmin is er aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
4.3.1.
Bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb blijft onverminderd van belang de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), waarin is overwogen dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld.
4.3.2.
Voor zover de aanvraag van appellant inhoudt dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is geworden binnen 5 jaar na de beëindiging van de WAO-uitkering (de zogenoemde
Amber-periode), wordt overwogen dat de door appellant in hoger beroep ingediende medische verklaring van de neuropsychiater geen betrekking heeft op de datum in geding. De overige door appellant overgelegde stukken zijn niet relevant in het kader van een
WAO-beoordeling. Deze stukken zien evenmin op de Amber-periode van 1 februari 1996 tot
1 februari 2001.
4.3.3.
Voor zover de aanvraag van appellant ook inhoudt dat voor de toekomst wordt teruggekomen van het besluit van 17 juli 1996, overweegt de Raad dat uitsluitend indien de aanvrager zijn aanvraag deugdelijk en toereikend heeft onderbouwd, het Uwv moet onderzoeken of en in hoeverre het oorspronkelijke besluit onjuist was. Daarvan is in dit geval geen sprake.
5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
6. Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 augustus 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB