Uitspraak
OVERWEGINGEN
28 januari, 15 februari en 18 februari 2016 ten grondslag gelegd.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin zijn verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. Verzoeker had een WAZ-uitkering aangevraagd, maar het Uwv had deze aanvraag afgewezen op basis van het feit dat hij niet voldeed aan de vereisten voor een uitkering. De voorzieningenrechter heeft op 28 augustus 2017 de zaak behandeld, waarbij verzoeker ter zitting aanwezig was, vergezeld door een derde. Het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. W.J. Belder.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker sinds 1995 een onderneming exploiteert en in 2000 een WAZ-uitkering heeft aangevraagd. Deze aanvraag werd echter afgewezen omdat verzoeker minder dan 25% arbeidsongeschikt was. In 2015 heeft verzoeker opnieuw een WAZ-uitkering aangevraagd, maar ook deze aanvraag werd afgewezen, omdat de WAZ was afgeschaft en verzoeker niet voldeed aan de voorwaarden voor een uitkering. Verzoeker heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn belastbaarheid is afgenomen en dat hij recht heeft op een WAZ-uitkering.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening. Hij heeft niet onderbouwd dat hij in een financiële noodsituatie verkeert en kan mogelijk in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de Participatiewet. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het treffen van een voorlopige voorziening en heeft het verzoek afgewezen. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.