ECLI:NL:CRVB:2017:3093

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
11 september 2017
Zaaknummer
15/7920 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die als heftruckchauffeur werkte, heeft zijn werkzaamheden gestaakt vanwege diverse lichamelijke klachten, waaronder een oncologische aandoening en hepatitis-C. Het Uwv heeft appellant in 2011 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar in 2014 is deze beëindigd en is appellant een WGA-vervolguitkering toegekend op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, wat leidde tot een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid door de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen juist waren. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen en dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts aangenomen beperkingen. De geselecteerde functies zijn in medisch opzicht geschikt voor appellant, en de rechtbank heeft terecht geoordeeld dat appellant in staat moet worden geacht de Engelse taal te beheersen, gezien zijn opleiding. De Raad heeft het hoger beroep afgewezen en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

15/7920 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 8 oktober 2015, 15/1084 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.J. van der Meulen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 juli 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.E.J.P.M. Rutten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 36 uur per week. Op
6 januari 2010 heeft hij zijn werkzaamheden gestaakt wegens diverse lichamelijke klachten. Bij appellant is een oncologische aandoening en hepatitis-C vastgesteld.
1.2.
Het Uwv heeft appellant bij besluit van 7 november 2011 met ingang van 4 januari 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 47,29%. Daarbij is hem meegedeeld dat het recht op deze uitkering eindigt op 4 oktober 2014.
1.3.
Appellant heeft zich op 19 mei 2014 per 1 januari 2014 toegenomen arbeidsongeschikt gemeld in verband met een verslechtering van zijn lever door de hepatitis-C. Tevens is sprake van psychische klachten.
1.4.
De verzekeringsarts van het Uwv heeft medisch onderzoek verricht en de bevindingen daarvan neergelegd in een rapport van 4 augustus 2014. De arts heeft appellant onderzocht en dossierstudie verricht. Hij heeft vastgesteld dat appellant fysieke beperkingen heeft ten gevolge van de (behandelingen van) de oncologische aandoening en de chronische progressieve hepatitis-C. Dat er sprake is van toegenomen beperkingen wordt vanwege deze laatste aandoening plausibel geacht. Vervolgens heeft de verzekeringsarts de voor appellant geldende beperkingen voor het verrichten van arbeid vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 28 juli 2014, waarin onder meer een urenbeperking van 30 uur per week en 6 uur per dag is opgenomen.
1.5.
Vervolgens heeft het Uwv appellant bij besluit van 5 augustus 2014 meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering eindigt op 4 oktober 2014 en dat hij per die datum recht heeft op een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft op 17 oktober 2014 alsnog een rapport uitgebracht waarin de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant is vastgesteld op 62,13%.
1.6.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 5 augustus 2014 gemaakte bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkens het rapport van 19 januari 2015 onder meer de hoorzitting bijgewoond, dossierstudie verricht en desgevraagd informatie verkregen van de MDL-arts en de huisarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen aanleiding gezien appellant beperkt te achten op persoonlijk en sociaal functioneren omdat van een psychische stoornis geen sprake is. Over de fysieke toestand van appellant merkt de arts op dat de belangrijkste aandoeningen de levercirrose en longfibrose zijn. In verband hiermee is appellant energetisch beperkt. Appellant wordt op een aantal in de FML vermelde aspecten aanvullend beperkt geacht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding een verdergaande urenbeperking aan te nemen, omdat de moeheid van appellant uitsluitend afhankelijk blijkt van fysieke inspanning waaraan in gangbare arbeid voldoende tegemoet kan worden gekomen. Op 19 januari 2015 wordt een gewijzigde FML opgesteld.
1.7.
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft nader onderzoek verricht en de resultaten daarvan neergelegd in een rapport van 20 januari 2015. Zij heeft de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies onverminderd geschikt geacht. Bij besluit van
29 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant gegrond verklaard en bepaald dat appellant per 4 oktober 2014 recht heeft op een
WGA-vervolguitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het medisch onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat appellant niet heeft onderbouwd dat voor de klachten die hij sinds 1985 heeft onvoldoende beperkingen zijn aangenomen. Dat de door appellant ingeschakelde verzekeringsarts M.M.F. Timmerhuis tot andere conclusies komt dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep maakt het voorgaande niet anders. Verder heeft de rechtbank overwogen dat de belasting van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij meer lichamelijke en psychische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Verder heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is de geduide functies te vervullen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Er is verder geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts dossieronderzoek heeft verricht en appellant op het spreekuur heeft onderzocht. In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eveneens dossieronderzoek verricht en appellant onderzocht op het spreekuur. De informatie van de behandelaars is in de beoordeling betrokken. In deze informatie worden de diverse bij appellant vastgestelde stoornissen weergegeven, maar worden geen uitspraken gedaan over de belastbaarheid van appellant. De verzekeringsarts (bezwaar en beroep) heeft mede op basis van deze stoornissen de belastbaarheid van appellant vastgesteld. De door appellant in beroep overgelegde brief van verzekeringsarts Timmerhuis biedt geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid. De overwegingen van de rechtbank over de brief van Timmerhuis zijn juist. Daarbij wordt van belang geacht dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 17 maart 2015 gemotiveerd heeft gesteld dat een verdergaande urenbeperking, zoals door Timmerhuis is betoogd, niet geïndiceerd is. In verband met de leveraandoening in combinatie met de longfibrose is een kleine urenbeperking aangenomen en volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Timmerhuis onvoldoende gemotiveerd waarom er in het specifieke geval van appellant een verdergaande urenbeperking is aangewezen. Dit standpunt wordt gevolgd.
4.2.
Ingestemd wordt met het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag. Er zijn geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geselecteerde functies in medisch opzicht ongeschikt zijn voor appellant. De arbeidsdeskundige heeft de signaleringen die op het resultaat functiebeoordeling zijn weergegeven voorzien van een toelichting. Op basis daarvan is aannemelijk dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Ook wordt ingestemd met het oordeel van de rechtbank over de geschiktheid van de functie van samensteller kunststof- en rubberindustrie in verband met de beheersing van de Engelse taal. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van
3 augustus 2015 voldoende gemotiveerd dat appellant wegens zijn gevolgde opleiding in staat moet worden geacht de Engelse taal in voldoende mate te beheersen.
4.3.
Wat in 4.1 en 4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van J.W.L. van der Loo als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) J.W.L. van der Loo

AB