ECLI:NL:CRVB:2017:313

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
27 januari 2017
Zaaknummer
15/4662 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake loongerelateerde WGA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 28 mei 2015 het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellant had zich ziek gemeld op 8 maart 2012 vanwege psychische klachten en verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en op basis van het rapport van psychiater D. Cohen vastgesteld dat er geen relevante afwijkingen waren, maar dat er wel beperkingen waren in het sociaal functioneren. Het Uwv heeft appellant vervolgens een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar dit besluit werd door appellant bestreden. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de FML juist was vastgesteld. In hoger beroep herhaalde appellant zijn bezwaren tegen het rapport van psychiater Cohen, maar de Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat er geen nieuwe medische informatie was die aanleiding gaf voor een ander oordeel. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geduide functies medisch geschikt waren voor appellant. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een totaalbedrag van € 990,-.

Uitspraak

15/4662 WIA
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
28 mei 2015, 14/10755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.A. Groeneveld hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is met bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als [naam functie] bij [naam werkgever] te [vestigingsplaats] . Op 8 maart 2012 heeft hij zich ziek gemeld wegens met name psychische klachten.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is appellant onderzocht door een verzekeringsarts. Deze heeft kennis genomen van de informatie van de behandelend psychiater A. van Limburg van 6 augustus 2013. De verzekeringsarts kan de belastbaarheid van appellant nog niet vaststellen en heeft psychiater dr. D. Cohen verzocht om een expertise te verrichten. Psychiater Cohen heeft in zijn rapport van 11 februari 2014 vastgesteld dat bij psychiatrisch onderzoek geen relevante afwijkingen gevonden zijn voor appellant zijn depressieve- en angstklachten. In verband met diverse inconsistenties en discrepanties twijfelt psychiater Cohen aan de betrouwbaarheid van de in de anamnese verkregen informatie van appellant omdat deze inconsistenties en discrepanties niet toegeschreven kunnen worden aan een psychopathologie an sich, daar er geen cognitieve functiestoornissen zijn geobjectiveerd. Psychiater Cohen adviseert de klachten van appellant te zien in het licht van een aanpassingsstoornis die is op te vatten als lichte problematiek die niet gepaard gaat met forse beperkingen en dat slechts met betrekking tot het sociaal functioneren er aanwijzingen gevonden zijn voor beperkingen binnen het item eigen gevoelens uiten.
1.3.
Op basis van eigen onderzoek en het rapport van psychiater Cohen heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien, naast de beperking binnen het item eigen gevoelens uiten, in een werksituatie een beperking van toepassing te achten ten aanzien van het omgaan met deadlines, het omgaan met conflicten en het omgaan met emoties van anderen. Hij acht appellant voorts aangewezen op een voorspelbare werksituatie zonder leidinggevende taakuitoefening. De verzekeringsarts heeft deze beperkingen vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 17 maart 2014. Hiervan uitgaande is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellant niet geschikt is voor zijn maatgevende werk, maar nog wel voor een aantal andere functies waarmee hij een verlies aan verdiencapaciteit heeft van 43,22%. Hiervan uitgaande heeft het Uwv appellant bij besluit van 31 maart 2014 meegedeeld dat hij vanaf 6 maart 2014 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%.
1.4.
Bij besluit van 16 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv, op basis van rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 24 september 2014 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 oktober 2014, het bezwaar tegen het besluit van 31 maart 2014 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het psychiatrisch onderzoek door psychiater Cohen en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep berusten op een zorgvuldig medisch onderzoek. De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien te twijfelen aan de juistheid van de FML. Er is geen aanleiding aan te nemen dat appellant niet in staat zou zijn de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te vervullen. Uitgaande van deze functies heeft het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant terecht vastgesteld op 43,22%.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant met een beroep op de informatie van de psychiaters Van Limburg en R.W.J. Baas herhaald dat het expertiseonderzoek van psychiater Cohen en het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep berusten op een onzorgvuldig onderzoek. Hij lijdt al geruime tijd aan een ernstige depressieve stoornis. Gelet op de grote verschillen tussen de visie van Cohen en twee psychiaters die appellant geruime tijd hebben behandeld is er op zijn minst sprake van dusdanige twijfel over de juistheid van het rapport van Cohen dat dit onmogelijk kan dienen als basis voor het bestreden besluit en dat dit tenminste een nieuw deskundigenonderzoek rechtvaardigt.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank heeft de in beroep door appellant aangevoerde en in hoger beroep herhaalde gronden met betrekking tot de medische onderbouwing van het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak afdoende besproken en toereikend gemotiveerd waarom die gronden niet slagen. De ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen onderschrijft de Raad. In hoger beroep is geen nieuwe medische informatie overgelegd die aanleiding geeft voor een ander oordeel. De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de gezondheidstoestand van appellant ten tijde in geding. Er zijn geen aanwijzingen dat appellant, zoals hij stelt, op die datum leed aan een ernstige depressie. Daarom is er geen aanleiding om een deskundige te benoemen.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de door het Uwv vastgestelde medische beperkingen, zoals neergelegd in de FML van 17 maart 2014, onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank dat de geduide functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn en dat deze functies aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd mogen worden.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd.
5. Nu eerst op de zitting door het Uwv afdoende is toegelicht dat de toelichting bij de signaleringen voorkomend bij de functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie en productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie ook geldt voor de functie productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) bestaat aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 495,- in beroep en op € 495,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 990,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 168,- vergoedt;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

TM