Uitspraak
OVERWEGINGEN
29 december 2006 heeft het Uwv deze aanvraag afgewezen omdat appellante niet voldoet aan de voorwaarden neergelegd in artikel 19 van de Wajong 1998. Appellante heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg, die op 1 juli 2015 het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante, geboren in 1985, had in 2003 een aanvraag ingediend voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong 1998), maar deze was op 5 maart 2004 afgewezen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit. In 2006 meldde zij een verslechtering van haar gezondheid, maar ook deze aanvraag werd afgewezen. In 2014 diende zij opnieuw een aanvraag in voor arbeidsondersteuning op basis van de Wajong 2010, die eveneens werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om het eerdere besluit te herzien.
De rechtbank oordeelde dat appellante met haar herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden had vermeld. De diagnose fibromyalgie werd niet als nieuw feit beschouwd. De rechtbank bevestigde dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag af te wijzen op basis van de Algemene wet bestuursrecht. In hoger beroep betwistte appellante de uitspraak van de rechtbank en voegde een rapport van een medisch adviseur toe, maar het Uwv verzocht om bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aanvraag van appellante primair gericht was op herziening van het besluit van 2004 en dat er geen aanleiding was om aan te nemen dat de beperkingen van appellante waren toegenomen. Het hoger beroep werd verworpen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.