ECLI:NL:CRVB:2017:314
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid voor geselecteerde functies
In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellante, die na een herseninfarct op 23 november 2011 arbeidsongeschikt raakte. Appellante heeft op 21 augustus 2013 een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, maar het Uwv heeft vastgesteld dat zij per 23 november 2011 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De verzekeringsarts concludeerde dat appellante restverschijnselen had, waaronder lichte cognitieve stoornissen en vermoeidheidsklachten, maar dat zij nog geschikt was voor andere functies. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, waarbij zij stelde dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv heeft het bezwaar ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zij oordeelde dat de medische beperkingen van appellante zorgvuldig waren vastgesteld.
In hoger beroep heeft appellante opnieuw aangevoerd dat haar medische beperkingen onvoldoende zijn erkend. De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellante besproken en geconcludeerd dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de conclusies van de verzekeringsartsen in twijfel trekken. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven en vastgesteld dat appellante in staat is om de geselecteerde functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 januari 2017.