ECLI:NL:CRVB:2017:3147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 augustus 2017
Publicatiedatum
13 september 2017
Zaaknummer
15/6836 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake herhaalde aanvraag Wajong en nieuw gebleken feiten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant had eerder een aanvraag voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend, welke was afgewezen omdat hij op de relevante datum minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er nieuwe medische informatie is die zou aantonen dat zijn beperkingen zijn onderschat en dat de toegenomen beperkingen niet van tijdelijke aard zijn. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gestelde diagnose uit 2015 heeft geen betrekking op de datum in geding van 10 juli 2011. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

15/6836 WWAJ
Datum uitspraak: 11 augustus 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
1 oktober 2015, 15/1754 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.T.A. Schröder, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2017. Appellant was vertegenwoordigd door mr. Schröder en het Uwv door mr. G.A. Vermeijden.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1993, heeft op 25 april 2013 voor het eerst een aanvraag voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010) ingediend. Bij besluit van 28 juni 2013 is deze aanvraag afgewezen, omdat appellant op 10 juli 2011 minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Het door appellant gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van
30 september 2013. Er is geen beroep ingesteld.
1.2.
Op 25 september 2014 heeft appellant een nieuwe aanvraag Wajong ingediend. Bij besluit van 17 oktober 2014 heeft het Uwv deze aanvraag opgevat als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit van 28 juni 2013. Omdat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden is het verzoek afgewezen onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij beslissing op bezwaar van 24 maart 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De in bezwaar ingediende nieuwe medische informatie ziet op de periode december 2014 tot februari 2015 en niet op de datum in geding van 10 juli 2011. Er is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 2:3, tweede lid van de Wajong 2010, omdat niet aannemelijk is dat appellant niet binnen een jaar volledig zal herstellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1), overwogen dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant heeft aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit, als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, alsook als een beroep op artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010 (“Amber-melding”). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv bij het bestreden besluit in beide gevallen terecht afwijzend beslist.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat uit de medische informatie die ziet op de periode vanaf eind december 2014 een nieuwe diagnose blijkt en dat hieruit voortvloeit dat de beperkingen die zijn aangenomen per 10 juli 2011 (de achttiende verjaardag) zijn onderschat. Verder is hij van mening dat van de toegenomen beperkingen die sinds eind december 2014 aan de orde zijn wegens de psychotische stoornis, nog steeds sprake is en dat het standpunt van het Uwv dat het om een tijdelijke stoornis ging, dus onjuist is.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht de aanvraag van appellant zowel heeft aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb alsook als een beroep op artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010. Het Uwv heeft het verzoek afgewezen omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden en heeft zo toepassing gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb.
4.3.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb, nu de in februari 2015 gestelde diagnose niet ziet op de datum in geding van 10 juli 2011.
4.5.
Uit de uitspraak van de Raad van 20 december 2016 volgt dat een dergelijke vaststelling de afwijzing van een herhaalde aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Wat appellant in het voorliggende geval heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.6.
Eveneens met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat appellant binnen een jaar na de toename van de beperkingen niet volledig zal herstellen, waarmee niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 2:3, tweede lid, van de Wajong 2010. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de toegenomen beperkingen niet van tijdelijke aard zijn geweest, terwijl uit de informatie van de behandelend psychiater naar voren komt dat de medische situatie eind februari 2015 reeds sterk was verbeterd.
4.7.
Gelet op de overwegingen 4.2 tot en met 4.6 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
11 augustus 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB