ECLI:NL:CRVB:2017:3173

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2017
Publicatiedatum
14 september 2017
Zaaknummer
15/3432 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van arbeids- en inkomensondersteuning op basis van medische geschiktheid en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellante, geboren in 1993, een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). De aanvraag werd door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen, omdat appellante meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts overtuigend had gemotiveerd dat de medische toestand van appellante niet leidde tot arbeidsongeschiktheid gedurende een aaneengesloten periode van 52 weken. De arbeidsdeskundige had bovendien afdoende gemotiveerd dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, monteur en snackbereider geschikt waren voor appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante.

Uitspraak

15/3432 WWAJ
Datum uitspraak: 8 september 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
14 april 2015, 14/6665 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het Uwv heeft hierop schriftelijk gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 november 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dayala. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
F. Steeman. Het onderzoek ter zitting is geschorst, waarbij is afgesproken dat het Uwv, na een schriftelijke machtiging hiertoe van appellante te hebben ontvangen, nadere medische informatie zal opvragen.
Hierop is een huisartsjournaal, gedateerd 6 januari 2017, ingebracht. Vervolgens hebben beide partijen over en weer gereageerd.
Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Raad het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, geboren op [geboortedag] 1993, heeft op 29 november 2013 een aanvraag ingediend voor arbeids- en inkomensondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong 2010). Bij besluit van 24 januari 2014 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat appellante meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Bij beslissing op bezwaar van 10 september 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft rekening gehouden met de bij appellante vastgestelde aandoening sikkelcelanemie. Hij heeft, naast energetische beperkingen, rekening gehouden met een verhoogd verzuimrisico van zes weken per jaar en hiertoe een aangepaste Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Nu appellante, ondanks daartoe op haar verzoek herhaaldelijk door het Uwv in de gelegenheid te zijn gesteld, geen medische informatie heeft ingediend ter onderbouwing van haar standpunt dat haar beperkingen zijn onderschat en zij niet in staat is om te werken, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om te oordelen dat de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zijn. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien voor het oordeel dat appellante de geselecteerde functies niet kan uitoefenen.
2.1.
Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat zij niet in staat is om te werken vanwege de aandoening waaraan zij sinds haar geboorte lijdt en waarbij de ernst van de ziekte en de frequentie van de pijnaanvallen in de loop van de jaren zijn toegenomen. Omdat zij vanaf maart 2014 opgenomen was in het ziekenhuis of bezig was met herstellen van de opnames, is zij niet in staat geweest om de benodigde medische informatie in te dienen. Op 13 november 2016 heeft zij alsnog een negental stukken ingediend, ter onderbouwing van haar standpunt. Uit het ingebrachte huisartsjournaal van 6 januari 2017 valt volgens appellante ondubbelzinnig af te leiden dat zij met regelmaat is opgenomen wegens haar ziekte en dat gelet op de symptomen, waaronder onderbuiksklachten bij virale infecties, die de sikkelcrises uitlokken, gesteld moet worden dat appellante helemaal niet in staat is om te werken. Het hele medische gebeuren en de negatieve ontwikkelingen in haar gezondheid moeten worden beoordeeld en niet alleen de uitval en ziekenhuisopnames. Appellante heeft de Raad verzocht om inschakeling van een onafhankelijk deskundige.
2.2.
Het Uwv heeft bij verweer gesteld dat de ingezonden stukken geen aanleiding geven om het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt te herzien, omdat de ingediende stukken geen nieuwe medische feiten bevatten. Ook het huisartsjournaal geeft geen aanleiding tot bijstelling van de medische beoordeling.
3.1
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Artikel 2:3 van de Wajong 2010 luidt als volgt:
“1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk is de ingezetene die:
a. aansluitend op de dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag waarop hij zeventien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling gedurende 52 weken niet in staat is geweest om met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen, terwijl niet aannemelijk is dat hij binnen een jaar volledig zal herstellen en hij in het jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop het als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. Indien de ingezetene geen jonggehandicapte is en binnen vijf jaar na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen als gevolg van een oorzaak die reeds aanwezig was na afloop van de termijn van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, terwijl niet aannemelijk is dat de ingezetene binnen een jaar volledig zal herstellen, dan wordt de ingezetene alsnog jonggehandicapte met ingang van de dag waarop hij niet meer in staat is om meer dan 75% van het maatmaninkomen te verdienen.
3. Voor het bepalen van het tijdvak van 52 weken, bedoeld in het eerste lid, is artikel 3:3, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing.”
3.3.
Appellante is op [geboortedag] 2010 17 jaar geworden. Zij heeft te kennen gegeven dat zij in toenemende mate gezondheidsklachten ondervindt sinds 2011. Ter beoordeling ligt dus voor, gelet op het de leden 1 en 2 van artikel 2:3 van de Wajong 2010, of het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat er geen sprake is van een periode van 52 weken van arbeidsongeschiktheid in het tijdvak van [geboortedag] 2010 tot [geboortedag] 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vastgesteld dat appellante, zoals zij zelf ook naar voren heeft gebracht en zoals blijkt uit de medische gegevens, twee tot drie keer per jaar volledig arbeidsongeschikt is wegens pijnaanvallen (crises) bij sikkelanemie, waarvoor zij niet langer dan twee weken dient te worden opgenomen in het ziekenhuis. Buiten deze aanvallen is zij beperkt belastbaar met hele dagen licht werk. In de FML van
14 augustus 2014 zijn beperkingen opgenomen voor werken in een koude omgeving en in een omgeving met groot infectiegevaar. Er zijn verder beperkingen opgenomen voor dynamische handelingen en statische houdingen. Nachtwerk is uitgesloten en er moet rekening worden gehouden met een verhoogd verzuimrisico tot 12%.
3.4.
Uit het huisartsjournaal van 6 januari 2017 blijkt dat appellante in de jaren 2011 tot en met 2016 enkele malen per jaar opgenomen is geweest wegens een sikkelcrisis en dat deze opnames drie tot negen dagen hebben geduurd. Een vergelijking van het huisartsjournaal met de beschikbare specialistische informatie van het AMC biedt geen aanwijzing dat het overzicht van de opnames dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van
16 februari 2017 heeft gegeven onjuist is. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is overtuigend gemotiveerd dat de medische toestand die tot de crises heeft geleid niet van dien aard is geweest dat dit tot arbeidsongeschiktheid gedurende een aaneengesloten periode van 52 weken heeft geleid. Ook de omstandigheid dat appellante na afloop van de opnames nog enkele dagen nodig heeft voor herstel, doet niet af aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat kan worden volstaan met het aannemen van een verhoogd verzuimrisico van zes weken per jaar (drie crises met een gemiddelde duur van twee weken). Volgens vaste rechtspraak van de Raad kan een dergelijk verzuim niet worden aangemerkt als excessief (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2014:2597).
3.5.
Appellante heeft in hoger beroep stukken ingebracht die zien op begeleid wonen in woonruimte van [naam instelling] , informatie van CZ over een eenmalige behandeling wegens angsten in februari 2014 en over de toekenning van een toeslag op grond van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten in 2013. Uit deze stukken blijkt niet dat de medische situatie van appellante in de periode van [geboortedag] 2010 tot [geboortedag] 2016 anders was dan is vastgesteld door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Voor inschakeling van een onafhankelijk deskundige is geen aanleiding, nu op grond van de voorhanden medische informatie bij de Raad geen twijfel is ontstaan over de juistheid van de medische beoordeling.
3.6.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd, na overleg met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat de geselecteerde functies van productiemedewerker industrie, monteur en snackbereider geschikt zijn te achten voor appellante.
3.7.
Gelet op de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 slaagt het hoger beroep niet.
3.8.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellante is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) P. Boer

AB