ECLI:NL:CRVB:2017:322

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
15/5843 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking van een WIA-uitkering en de medische grondslag daarvan

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WIA-uitkering van appellant, die sinds 16 oktober 2012 in aanmerking kwam voor een loongerelateerde WGA-uitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 44,85%, maar na een melding van toegenomen psychische klachten op 1 april 2014, heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op 22 juli 2014 besloten dat appellant per 23 september 2014 geen recht meer had op de WIA-uitkering, omdat zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 35% zou zijn. Dit besluit werd door appellant bestreden, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond op 14 augustus 2015.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat hij door de bijwerkingen van zijn medicatie beperkt is in zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Hij betoogde dat de verbetering van zijn Gaf-score van 50 naar 60 onvoldoende was om aan te nemen dat zijn situatie verbeterd was. Het Uwv verzocht in het verweerschrift om de aangevallen uitspraak te bevestigen. De Centrale Raad van Beroep heeft de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven, waarbij de verzekeringsartsen de informatie van de behandelend sector in hun beoordeling hebben meegenomen. De Raad concludeerde dat appellant in staat moet zijn om de geduide functies te verrichten, waaronder de functie van machinaal metaalbewerker.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.980,- bedragen. Tevens werd bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 168,- vergoedt. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen op 20 januari 2017.

Uitspraak

15/5843 WIA
Datum uitspraak: 20 januari 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
14 augustus 2015, 15/1273 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J. Oversluizen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2016. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Oversluizen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is met ingang van 16 oktober 2012 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 44,85%. Met ingang van 30 juni 2014 is de WIA-uitkering voortgezet als een
WGA-vervolguitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2.
Appellant heeft op 1 april 2014 melding gedaan van toegenomen psychische klachten en verhoogde medicatie met ingang van 1 juni 2012. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 22 juli 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 23 september 2014 geen recht meer heeft op een WIA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 22 juli 2014 is bij beslissing op bezwaar van 18 februari 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het medisch onderzoek van de verzekeringsartsen van het Uwv voldoende zorgvuldig is geweest. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft informatie van de behandelend psychiater bij de beoordeling betrokken. De rechtbank heeft geoordeeld dat niet is gebleken dat appellant beperkingen heeft als gevolg van de medicijnen die hij gebruikt. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor twijfel aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder is de rechtbank niet gebleken dat de belasting van de voorgehouden functies de mogelijkheden van appellant overschrijdt, zodat deze functies voor appellant geschikt zijn.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat hij door de bijwerkingen van de medicijnen die hij gebruikt beperkt is in zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Appellant acht de verbetering van zijn Gaf-score van 50 naar 60 onvoldoende om aan te nemen dat het beter met hem gaat. Verder blijft hij van mening dat de geselecteerde functies vergelijkbaar zijn met zijn werk als parketlegger en dat deze functies niet geschikt zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben appellant onderzocht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. De primaire verzekeringsarts heeft in verband met psychische klachten onder meer beperkingen aangenomen ten aanzien van deadlines en productiepieken, verhoogd persoonlijk risico en hoog handelingstempo. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 22 januari 2015 de informatie van huisarts E.E.M. de Lorenzo van 29 juli 2014 met betrekking tot de gebruikte medicatie en de informatie van psychiater P. Veltman van 15 januari 2015 meegewogen. Deze verzekeringsarts heeft vastgesteld dat uit de informatie van de psychiater blijkt dat de behandeling resultaat heeft. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat zijn beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst van 11 juni 2014 zijn onderschat.
4.2.
Met de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 10 februari 2015 en 24 maart 2015 en het in hoger beroep overgelegde rapport van 1 december 2016 heeft het Uwv voldoende onderbouwd dat appellant in staat moet zijn om de geduide functies, waaronder de functie machinaal metaalbewerker (SBC-code 264122), te verrichten. Hieruit volgt dat het Uwv terecht heeft gesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Nu pas in hoger beroep voldoende is toegelicht dat appellant de geduide functies kan verrichten, is er aanleiding het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 990,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 990,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.980,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.980,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 168,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
A.M.C. de Vries als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) A.M.C. de Vries

CVG