Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 juli 2014 omgezet in een vervolguitkering. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij wederom vastgesteld op 55- 65% en de restverdiencapaciteit op € 851,73.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving een loonaanvullingsuitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 55-65%. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 26 augustus 2014 besloten om de loonaanvullingsuitkering om te zetten in een vervolguitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid opnieuw op 55-65% werd vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de rapporten van de verzekeringsarts zorgvuldig zijn opgesteld en dat appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die zijn beperkingen onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn beperkingen onjuist zijn vastgesteld, maar de Raad voor de Rechtspraak komt tot de conclusie dat de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt.
De uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, met I.G.A.H. Toma als griffier, en is openbaar uitgesproken op 22 september 2017. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.