ECLI:NL:CRVB:2017:3285

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
26 september 2017
Zaaknummer
15/8090 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van vastgestelde beperkingen en geschiktheid voor voorbeeldfuncties

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als grondwerker/kabellegger werkte, had zich op 10 december 2012 ziekgemeld vanwege schouder- en armklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering op 26 augustus 2014, concludeerde het Uwv op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek dat appellant per 8 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, en dus geen recht had op een uitkering.

Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het Uwv handhaafde zijn standpunt. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarbij zij de zorgvuldigheid van de medische onderzoeken door de verzekeringsartsen bevestigde. Appellant stelde in hoger beroep dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was en dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn medische aandoeningen. Hij betwistte de geschiktheid voor de voorgehouden functies, die volgens hem te veel fysieke eisen stelden en een goede beheersing van de Nederlandse taal vereisten.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de gronden van appellant in hoger beroep herhalingen waren van eerdere argumenten en dat er geen nieuwe informatie was die de vastgestelde beperkingen van de verzekeringsartsen in twijfel trok. De Raad bevestigde dat appellant in staat was de werkzaamheden van de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten en dat er geen sprake was van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

Uitspraak

15/8090 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
23 oktober 2015, 15/4572 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.C.M. van Es, advocaat, hoger beroep ingesteld en om schadevergoeding verzocht.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Esen en E. Battagloglu als tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als grondwerker/kabellegger. Op 10 december 2012 heeft hij zich ziekgemeld in verband met schouder- en armklachten rechts. Op 26 augustus 2014 heeft appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
1.2.
Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 4 november 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat hij per 8 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van 13 mei 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is verwezen naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
2. De rechtbank heeft het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De medische onderzoeken door de verzekeringsartsen zijn naar het oordeel van de rechtbank zorgvuldig geweest. Beide artsen hebben psychisch en lichamelijk onderzoek alsmede dossieronderzoek verricht, waarbij in bezwaar informatie van de behandelend sector is betrokken. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen van het Uwv blijkt dat zij aandacht hebben besteed aan alle klachten van appellant. De rechtbank is voorts van oordeel dat geen aanleiding bestaat tot twijfel aan het medisch oordeel van die verzekeringsartsen. Beide artsen hebben bij hun beoordeling vastgesteld dat bij appellant, gelet op de beperkingen aan zijn rechterarm en -schouder, sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden. Uit de door appellant overgelegde brieven van zijn anesthesioloog van 14 januari 2014 en 13 augustus 2014 volgt dat appellant diverse behandelingen ter bestrijding van pijnklachten in de nek, rechterschouder en -arm heeft ondergaan. Daaruit kunnen evenwel geen verdergaande beperkingen worden afgeleid dan die waarmee de verzekeringsartsen reeds in hun beoordeling rekening hebben gehouden. Appellant heeft evenmin objectief medische informatie overgelegd op grond waarvan tot andere beperkingen moet worden geconcludeerd. Wat betreft de eind mei door appellant ondergane medische ingreep wegens liesklachten, wordt overwogen dat deze ingreep heeft plaatsgevonden na de datum in geding en dus geen afbreuk kan doen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen. Uit het dossier valt ook niet af te leiden dat de pijnklachten aan de linker lies ten tijde van de datum in geding reeds aan de orde waren. Appellant heeft tijdens de onderzoeken door de verzekeringsartsen ook geen melding gemaakt van deze klachten. Ook overigens is niet aannemelijk gemaakt dat het Uwv ten onrechte geen of onvoldoende rekening heeft gehouden met de bij appellant bestaande medische aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport per voorgehouden functie deugdelijk heeft gemotiveerd waarom deze passend wordt geacht. Hij heeft per beweging inzichtelijk gemaakt waarom geen sprake is van een ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid van appellant. Nu appellant links niet is beperkt, kan voor verscheidene bewegingen van de normaalwaarde worden uitgegaan waarbij de rechterarm en -schouder ondersteuning kunnen bieden. Voorts heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vermeld dat appellant de Nederlandse taal gebrekkig beheerst en dat geen hoge eisen kunnen worden gesteld aan de Nederlandse taalvaardigheid wat betreft lezen en schrijven. Echter, nu appellant wel in staat is gebleken op de Nederlandse arbeidsmarkt te werken, kan er van worden uitgegaan dat eenvoudige mondelinge en schriftelijke Nederlandse instructies door appellant kunnen worden begrepen. Naar het oordeel van de rechtbank brengen de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voorgehouden functies niet met zich dat deze wat betreft de beheersing van de Nederlandse taal verdergaande eisen stellen dan het niveau dat van appellant mag worden verwacht. Wat betreft het medicijngebruik van appellant wordt overwogen dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de aan appellant voorgeschreven dosis niet zodanig is dat deze van invloed is op de rijvaardigheid. Bovendien heeft appellant niet eerder melding gemaakt van enige bijwerkingen als gevolg van zijn medicijngebruik. Hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, heeft hij niet onderbouwd.
3.1.
Appellant stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat hij met ingang van
8 december 2014 volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht, althans voor een hoger percentage dan door het Uwv is vastgesteld, zodat hem ten onrechte een
WIA-uitkering is geweigerd. Volgens appellant is onvoldoende rekening gehouden met zijn medische aandoeningen en de daaruit voortvloeiende beperkingen. Reeds geruime tijd heeft hij nek-, schouder- en armklachten, in het bijzonder rechts met uitstraling tot in de handen en vingers, tintelingen en een doof gevoel. Voorts lijdt hij aan het carpaal-tunnelsyndroom, heeft hij liesklachten en slaapproblemen als gevolg van zijn pijnklachten en psychische problemen. Appellant betwist dat hij in staat moet worden geacht de voorgehouden functies uit te oefenen. Deze functies kenmerken zich door diverse grepen die knijp- en grijpkracht vereisen, repetitieve handelingen waarbij regelmatig kortcyclisch torderen, reiken, buigen, duwen en trekken, tillen en dragen van regelmatig grotere gewichten, knielen en hurken, klimmen en boven schouderhoogte en gebogen actief zijn aan de orde zijn. Volgens appellant is hij daartoe, gelet op zijn beperkingen, niet in staat. Voorts is bij de functies productiemedewerker puntlassen, chauffeur groepsvervoer en medewerker bloemzaadproductie beheersing van de Nederlandse taal een vereiste, terwijl uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep volgt dat hij deze slechts zeer gebrekkig beheerst. Ten slotte is het voor appellant als gevolg van medicijngebruik niet mogelijk om auto te rijden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
De gronden waarop het hoger beroep berust zijn een herhaling van wat appellant in bezwaar en beroep heeft aangevoerd. De Raad verwijst daarom naar de overwegingen onder 5.1 tot en met 8 van de aangevallen uitspraak, waarin de rechtbank de gronden uitgebreid heeft besproken en overtuigend heeft gemotiveerd waarom zij niet slagen. Appellant heeft ook in hoger beroep geen informatie overgelegd die twijfel doet rijzen aan de door de verzekeringsartsen bij appellant vastgestelde beperkingen als vermeld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Ook de in hoger beroep overgelegde informatie van de behandelend sector van appellant brengt daarin geen verandering. De informatie van de anesthesioloog was al bekend en daarmee is rekening gehouden. De brieven van de chirurg, de neuroloog en de huisarts zien niet op de datum in geding. De brief van de psychiater van 11 oktober 2016 geeft evenmin informatie over die datum. Bovendien heeft appellant noch bij de verzekeringsarts noch bij de verzekeringsarts bezwaar en beroep psychische klachten genoemd.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant op 8 december 2014 in staat worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Terecht overweegt de rechtbank dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de resterende functies passend worden geacht en dat er in die functies geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid aan de orde is. Wat betreft het standpunt van appellant dat de functies niet geschikt zijn omdat hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst overweegt de Raad dat niet gebleken is dat appellant zich de Nederlandse taal niet binnen zes maanden wegens ziekte of gebreken eigen zou kunnen maken. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de voor appellant geselecteerde functies eenvoudig van aard zijn en daarbij geen verdergaande vereisten worden gesteld aan schrijven of lezen.
4.3.
Hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen leidt er tevens toe dat er geen sprake is van het ontbreken van benutbare mogelijkheden als bedoeld in het Schattingsbesluit en van een volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, op grond waarvan appellant in aanmerking zou komen voor een IVA-uitkering.
5. Omdat het hoger beroep niet slaagt, is voor een veroordeling van het Uwv tot vergoeding van schade geen plaats.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van
I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
22 september 2014.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.G.A.H. Toma

AB