Uitspraak
16.1489 WWB, 16/1581 WWB
mr. I. Plaisier.
Centrale Raad van Beroep
Op 26 september 2017 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Rotterdam van 29 januari 2016. De zaak betreft een geschil over de proceskostenvergoeding in het kader van aanvragen voor bijzondere en algemene bijstand onder de Wet werk en bijstand (WWB). Appellante had eerder aanvragen ingediend voor bijzondere bijstand voor kinderen en algemene bijstand, die door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam waren afgewezen. Na meerdere besluiten, waarbij het college uiteindelijk alsnog bijstand toekende, heeft appellante bezwaar gemaakt tegen de afwijzingen en de proceskostenvergoeding in de bezwaarprocedure.
De rechtbank heeft in haar uitspraken de beroepen van appellante tegen de besluiten van het college niet-ontvankelijk verklaard, maar wel een proceskostenvergoeding toegekend. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat de rechtbank de hoogte van de proceskostenvergoeding onjuist heeft vastgesteld en dat zij ten onrechte geen vergoeding heeft toegekend voor de kosten in beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellante beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank de proceskostenvergoeding correct heeft berekend en dat er geen aanleiding is voor een extra vergoeding, aangezien de zaken samenhangend zijn behandeld.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van appellante in wezen van principiële betekenis zijn geworden en dat er geen feitelijk belang meer is bij de beoordeling van de bezwaren. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraken bevestigd en geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak is openbaar gedaan op 26 september 2017.