In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) vanwege spier-, gewrichts- en psychische klachten. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 26 januari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
De rechtbank had het beroep van appellante gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen twijfel bestond aan de juistheid van de beoordeling van de verzekeringsarts over de medische situatie van appellante. De verzekeringsarts had appellante onderzocht en geconcludeerd dat zij, ondanks haar klachten, geschikt was voor bepaalde functies. De Raad onderschreef het standpunt van het Uwv dat de door appellante overgelegde medische informatie geen aanleiding gaf om de belastbaarheid bij te stellen.
De Raad concludeerde dat appellante, ondanks haar ongeschiktheid voor haar maatgevende arbeid, geschikt was voor andere functies, zoals inpakker koekjes. De overwegingen van de rechtbank en het Uwv werden door de Raad bevestigd, en het hoger beroep van appellante werd afgewezen. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.