ECLI:NL:CRVB:2017:3350

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 september 2017
Publicatiedatum
29 september 2017
Zaaknummer
15/7326 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Duurzaamheid van arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 WIA en de rol van de verzekeringsarts

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de duurzaamheid van de door het Uwv vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid van een ex-werkneemster beoordeeld. De ex-werkneemster, die sinds 2009 arbeidsongeschikt is, ontving een WGA-uitkering op basis van de Wet WIA. Het Uwv had in 2014 een herbeoordeling uitgevoerd, waarbij de arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% werd gehandhaafd. De rechtbank had het beroep van de appellante ongegrond verklaard, maar in hoger beroep werd door de appellante aangevoerd dat er geen verbetering in de gezondheidssituatie was en dat de behandeling gericht was op stabilisatie.

De Raad oordeelt dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft onderzocht of er na het eerstkomende jaar herstel te verwachten valt. De informatie van de behandelend psycholoog Weterings geeft aan dat de behandeling meerdere jaren zal duren en dat er geen concrete onderbouwing is voor de verwachting van verbetering. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De Raad draagt het Uwv op om het gebrek in het besluit te herstellen door informatie in te winnen bij de behandelend psycholoog over de doelstellingen van de behandeling en de te verwachten mogelijkheden tot verbetering.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming en de noodzaak voor de verzekeringsarts om een deugdelijke afweging te maken van de feiten en omstandigheden bij de inschatting van de herstelkansen van de betrokkene. De Raad stelt dat de verzekeringsarts bij de oordeelsvorming over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een concrete en toetsbare onderbouwing moet geven van de verwachtingen omtrent herstel.

Uitspraak

15/7326 WIA-T
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 september 2015, 15/1051 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
Stichting [Appellante] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 22 september 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.E. [naam A] , arts, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2017. Namens appellante is haar gemachtigde [naam A] verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. R. Spanjer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Mevrouw [naam ex-werkneemster] , geboren op [geboortedatum] 1978 (hierna: de ex-werkneemster), is op 24 juli 2009 uitgevallen voor haar werk als verplegende bij appellante. Aan de
ex-werkneemster is een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend met ingang van 22 juli 2011, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 80 tot 100%.
1.2.
Op verzoek van appellante heeft het Uwv op 17 juni 2014 een herbeoordeling verricht naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van de ex-werkneemster. Bij besluit van 16 september 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat de hoogte van de loongerelateerde
WGA-uitkering van de ex-werkneemster niet wijzigt en dat de mate van arbeidsongeschiktheid 80 tot 100% blijft. Bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is van zorgvuldig onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Verder heeft zij overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep conform het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (beoordelingskader) heeft gehandeld en de verschillende stappen deugdelijk gemotiveerd heeft nagelopen. De rechtbank heeft erop gewezen dat, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad op dit punt zij het niet onjuist acht dat het Uwv het beoordelingskader hanteert bij de inschatting van de herstelkansen. Voor twijfel aan de juistheid van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat hij weliswaar geen inschatting kan maken van de prognose omdat hij geen behandelend specialist is op psychiatrisch vlak, maar dat hij in ieder geval geen doorslaggevende argumenten ziet om van een niet of nauwelijks aanwezige kans tot verdere verbetering te spreken, heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Met het door appellante ingebrachte rapport van GZ-psycholoog Van Rijn heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ondeugdelijk was, aldus de rechtbank.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat, ondanks de jarenlange behandeling, geen sprake is van verbetering in de gezondheidssituatie van de ex-werkneemster. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft zij nogmaals gewezen op het rapport van 5 december 2014 van GZ-psycholoog Van Rijn. Er is sprake van een medisch stabiele situatie en dus van duurzaamheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Uit de beschikbare informatie van de behandelend psycholoog Weterings van 25 juli 2014 blijkt dat sprake is van een ernstige medische situatie, waarbij de behandeling gericht is op stabilisatie en dat deze behandeling meerdere jaren zal gaan duren. De therapie heeft als concreet omschreven doel het voorkomen van verdere achteruitgang. Uit de informatie van Weterings blijkt niet van aanwijzingen over de te verwachten mate van herstel. Door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is geen inzichtelijke, toetsbare en consistente motivering gegeven voor de conclusie dat een meer dan geringe kans op herstel te verwachten is, noch dat dit herstel leidt tot een duurzame toename van het verdienvermogen tot meer dan 20%.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep nadere rapporten van verzekeringsarts Jonker bezwaar en beroep, ingediend. Uit het rapport van 27 juni 2016 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat zij, op grond van het beoordelingskader, vaststelt dat bij stap 2 gekozen wordt voor situatie 2b, omdat verbetering van de belastbaarheid in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks te verwachten is gelet op de informatie van Weterings, maar dat vervolgens bij stap 3 wordt gekozen voor situatie 3a, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden na het eerstkomende jaar, omdat van de ingezette behandeling vaststaat dat die pas op langere termijn gericht kan zijn op verbetering van de belastbaarheid. De psychotherapie zal meerdere jaren in beslag nemen en zich eerst op stabilisatie richten, maar uit de informatie blijkt niet dat de behandeling blijvend op stabilisatie is gericht. Het effect van de therapie valt nog niet te overzien, maar de verzekeringsarts bezwaar en beroep verwacht, mede gezien de leeftijd, de opleiding en de carrière van de ex-werkneemster, dat parttime rustig werk op de wat langere termijn zeker mogelijk is en dat daarvan zelfs een gezondheidsbevorderende werking zal kunnen uitgaan.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Het geschil tussen partijen in hoger beroep betreft alleen de vraag of sprake is van duurzaamheid van de door het Uwv vastgestelde volledige arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.3.
De verzekeringsartsen hebben op basis van de informatie van de behandelende klinisch psycholoog Weterings, werkzaam bij GGZ Eindhoven, gedateerd 25 juli 2014, vastgesteld dat bij de ex-werkneemster sprake is van een behandeltraject waarbij op termijn (drie tot vijf jaar) verbetering valt te verwachten, waardoor er geen sprake is van duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid. In het door appellante in bezwaar ingediende rapport van GZ-psycholoog Van Rijn, gedateerd 5 december 2014, waarin deze, op grond van dossierstudie en met name op grond van de informatie van Weterings, tot de conclusie komt dat de herstelkansen en herstelmogelijkheden voor de ex-werkneemster zeer ongunstig zijn, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding gezien voor bijstelling van zijn oordeel.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat niet onjuist is dat het Uwv het beoordelingskader hanteert bij de inschatting van de herstelkansen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad heeft het Uwv met dit beoordelingskader een interpretatie gegeven die de wetgever voorstaat van het begrip duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer uitspraken van 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896 en van 21 maart 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BW0306) dient de verzekeringsarts bij de oordeelsvorming over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid een inschatting te maken van de herstelkansen, in de zin van een verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokkene. Bij de vraag of sprake is van duurzaamheid gaat het om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betrokkene aan de orde zijn, waarbij in het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, een onderbouwing vereist is die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de betrokkene. Indien van een stabiele of verslechterende situatie wordt uitgegaan voor het eerste jaar, dient de vaststelling dat in de periode daarna sprake is van een meer dan geringe kans op herstel, concreet en toereikend te worden onderbouwd.
4.6.
Gelet op de informatie van de behandelend psycholoog Weterings van 25 juli 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende onderzocht of na het eerstkomende jaar herstel te verwachten valt van de ingezette behandeling. Weterings heeft in de brief van
25 juli 2014 te kennen gegeven dat sprake is van een ernstig ziektebeeld waarbij “de behandeling meerdere jaren zal gaan vergen, waarin de focus ligt bij stabilisatie, oriëntatie op de hier-en-nu situatie en symptoomreductie, gericht op controle en regulatie, binnen een gefaseerd opgezette (..) behandeling”. Zorgvuldige besluitvorming impliceert in dit geval dat bij Weterings had moeten worden geïnformeerd naar de resultaatsverwachting van de ingezette behandeling. De verwachting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat, mede gezien de leeftijd, de opleiding en de carrière van de ex-werkneemster, parttime rustig werk op de wat langere termijn zeker mogelijk is en dat daarvan zelfs een gezondheidsbevorderende werking zal kunnen uitgaan, is onvoldoende onderbouwd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft niet concreet onderbouwd, gezien de diagnoses die zijn gesteld, waarop de verwachting van verbetering is gestoeld. Verder is evenmin afdoende concreet onderbouwd op welke punten in de Functionele Mogelijkhedenlijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep verbetering verwacht, en of dit tot een verdiencapaciteit van meer dan 20% zal kunnen leiden. Daarom is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd en komt het in beginsel in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.7.
Er bestaat aanleiding om met toepassing artikel 8:51d van de Awb het Uwv op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Hiertoe dient het Uwv in de eerste plaats te informeren bij de toenmalige behandelaar van de ex-werkneemster, GZ-psycholoog Weterings, na van haar verkregen toestemming hiertoe, naar de doelstelling van de destijds medio 2014 ingezette behandeling en naar de, destijds in juni 2014, van die behandeling te verwachten mogelijkheden tot verbetering van de functionele mogelijkheden van de
ex-werkneemster. Vervolgens dient het Uwv te bezien of het bestreden besluit met een nadere onderbouwing kan worden gehandhaafd of dat het nadere onderzoek aanleiding geeft tot het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen acht weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter en J.P.M. Zeijen en J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) H. Achtot

AB