In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door mr. C.J.A. Boere, hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 29 mei 2017. Dit besluit betrof de omvang van de aan haar uitbetaalde WW-uitkering. Tijdens de procedure heeft appellante het hoger beroep ingetrokken, nadat het Uwv haar had laten weten dat de eerdere berekening onjuist was en dat zij recht had op een nabetaling van € 21.936,50. De intrekking van het hoger beroep vond plaats bij brief van 7 augustus 2017, waarin ook werd verzocht om een proceskostenveroordeling van het Uwv.
De Centrale Raad van Beroep heeft in haar uitspraak van 4 oktober 2017 geoordeeld dat het Uwv geheel aan appellante is tegemoetgekomen, waardoor de voorwaarden voor een proceskostenveroordeling zijn vervuld. De Raad heeft de proceskosten in hoger beroep begroot op € 495,- voor verleende rechtsbijstand. Tevens is appellante in staat gesteld om het griffierecht rechtstreeks bij het Uwv te vorderen.
De uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, met N.L. Kuipers als griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 oktober 2017. De uitspraak is relevant voor de toepassing van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht, dat bepaalt dat bij intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener in de kosten kan worden veroordeeld.