ECLI:NL:CRVB:2017:3426

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
16/2578 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van de uitkering op basis van de Ziektewet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. Appellant, die ziekengeld ontving op basis van de Ziektewet (ZW), had zijn uitkering verloren omdat het Uwv had vastgesteld dat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn medische beperkingen waren onderschat en voerde aan dat hij meer beperkt moest worden geacht op verschillende beoordelingspunten zoals zitten, lopen, traplopen en tillen. Hij overhandigde medische rapporten ter ondersteuning van zijn standpunt. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling correct was. De Raad beoordeelde de argumenten van appellant en concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv aangenomen beperkingen. De Raad bevestigde dat appellant op de datum in geding geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/2578 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
18 maart 2016, 15/1565 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 6 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn nieuwe gemachtigde mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen. Het Uwv is met bericht niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet en heeft na zijn ziekmelding op 4 november 2013 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen van het Uwv. Het laatste werk dat appellant voor deze ziekmelding heeft verricht, was in de functie van tuinbouwmedewerker voor gemiddeld 35,86 uur per week.
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling heeft een verzekeringsarts appellant gezien. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant lijdt aan artrose in de linker- en de rechterknie. Hij heeft appellant ongeschikt geacht voor het verrichten van zijn eigen werk, maar wel benutbare mogelijkheden aangenomen. De verzekeringsarts heeft de beperkingen van appellant neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog tenminste 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 31 oktober 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 4 december 2014 (datum in geding) geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij op 3 november 2014 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 maart 2015 (bestreden besluit), onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 maart 2015, ongegrond verklaard.
1.4.
In de beroepsprocedure heeft appellant een rapport van een op 13 juli 2015 door orthopedisch chirurg M. Bonnet verricht orthopedisch onderzoek overgelegd en een expertiserapport van 20 juli 2015 van verzekeringsarts A.E. Hommema. Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 26 augustus 2015 een aanvullend rapport opgesteld en de eerder opgestelde FML gewijzigd. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deels nieuwe functies aan de schatting ten grondslag gelegd en geconcludeerd dat appellant onverminderd in staat is om tenminste 65% van zijn zogeheten maatmaninkomen te verdienen.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er geen aanleiding is om van verdergaande beperkingen uit te gaan dan de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen beperkingen in de op 26 augustus 2015 gewijzigde FML. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. In de omstandigheid dat het Uwv het bestreden besluit pas in beroep heeft voorzien van een deugdelijke motivering, heeft de rechtbank aanleiding gezien om het Uwv te veroordelen tot betaling van de door appellant gemaakte proceskosten in beroep.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Volgens appellant moet hij meer beperkt worden geacht op de beoordelingspunten zitten, lopen, traplopen en tillen of dragen. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant een door orthopedisch chirurg dr. J.H.W. Jansen aan zijn huisarts verstuurde brief van 8 april 2016 overgelegd en twee besluiten van de gemeente Venlo van
25 februari 2016 en 24 maart 2016, waaruit blijkt dat aan appellant een gehandicaptenparkeerkaart en een scootmobiel is verstrekt.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder het maatmaninkomen wordt verstaan het inkomen dat een verzekerde zou hebben verdiend, als hij niet ziek zou zijn geworden. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van
30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920). Op grond van artikel 19aa, tweede lid, van de ZW bestaat recht op ziekengeld tot een maand na de dag waarop de verzekerde in staat is om meer dan 65% van het maatmaninkomen per uur te verdienen.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen aanleiding is voor twijfel aan de juistheid van de voor appellant in de gewijzigde FML van 26 augustus 2015 opgenomen beperkingen op de door appellant ter discussie gestelde beoordelingspunten
.Appellant is onder meer licht beperkt geacht op tillen of dragen (kan ongeveer 10 kg tillen of dragen (peuter) en op lopen tijdens het werk (kan zo nodig gedurende de helft van de werkdag (ongeveer 4 uren) lopen). Appellant is tevens beperkt geacht op zitten (kan ongeveer een half uur achtereen zitten (maaltijd)), lopen (kan ongeveer een kwartier achtereen lopen (naar de brievenbus)) en trappenlopen (kan tenminste in één keer één trap op of af (1 verdieping woonhuis)). Voor het aannemen van zwaardere beperkingen op deze beoordelingspunten is in de aanwezige medische informatie geen steun te vinden. De door de verzekeringsartsen op genoemde beoordelingspunten aangenomen beperkingen zijn in overeenstemming met de door verzekeringsarts Hommema aangenomen beperkingen, met dien verstande dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant op traplopen zelfs meer beperkt heeft geacht dan Hommema. De brief van orthopedisch chirurg Jansen bevat geen medische informatie die niet reeds bekend was bij de verzekeringsartsen. De besluiten waarbij aan appellant een gehandicaptenparkeerkaart en een scootmobiel zijn toegekend, dateren van ruim een jaar na de datum in geding en zijn, bij het ontbreken van de medische stukken die aan deze besluiten ten grondslag hebben gelegen, evenmin een aanwijzing dat het Uwv de medische toestand van appellant op de datum in geding onjuist heeft beoordeeld.
4.3.
Er is ook geen aanleiding om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit voor onjuist te houden. Uitgaande van de FML van 26 augustus 2015 wordt appellant geacht de functies van productiemedewerker industrie, samensteller elektrotechnische apparatuur, wikkelaar en besteller post/pakketten te kunnen verrichten. Als de functie van besteller post/pakketten al zou moeten komen te vervallen in verband met traplopen waarbij tijdens het traplopen een pakketje moet worden gedragen, dan resteren er twee reservefuncties met voldoende arbeidsplaatsen om daarvoor in de plaats te stellen. De zogeheten mediaan van de drie geschikt te achten functies verandert niet, zodat er geen wijziging komt in het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage.
5. Uit overwegingen 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het Uwv op goede gronden heeft beslist dat appellant op 4 december 2014 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de ZW. Het hoger beroep slaagt niet, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van L.H.J. van Haarlem als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) L.H.J. van Haarlem

AB