Uitspraak
mr. Verkoeijen verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.J.M.H. Lagerwaard.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die zich op 2 oktober 2012 ziek meldde met rugklachten. Hij verzocht om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Na een medisch onderzoek, waarbij de informatie van de behandelend sector werd betrokken, zijn er beperkingen vastgesteld die zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 juli 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft bij besluit van 20 augustus 2014 vastgesteld dat appellant met ingang van 27 oktober 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor hij geen recht had op een WIA-uitkering.
Appellant heeft bezwaar aangetekend, waarbij hij stelde dat zijn beperkingen door het Uwv waren onderschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep bevestigde echter de eerdere beoordeling. De rechtbank Limburg verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond, waarbij zij oordeelde dat het medisch en arbeidskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere gronden, maar de Centrale Raad van Beroep onderschreef de overwegingen van de rechtbank. De Raad oordeelde dat appellant zijn stellingen niet met medische verklaringen had onderbouwd, waardoor er geen twijfel bestond aan de medische grondslag van het bestreden besluit. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en wees het verzoek om schadevergoeding af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.