ECLI:NL:CRVB:2017:3525

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
16/1949 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. Appellant, die tot 1 juli 2010 als operator/ovenist werkte, meldde zich op 10 juli 2013 ziek vanwege psychische klachten. Het Uwv had in eerdere besluiten vastgesteld dat appellant met ingang van 8 juli 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellant ging hiertegen in beroep, maar de rechtbank verklaarde zijn beroep ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad.

De Raad oordeelde dat het Uwv in zijn besluitvorming zorgvuldig had gehandeld. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant vastgesteld op 50,93% na een herbeoordeling, waarbij rekening was gehouden met de psychische klachten van appellant. De Raad onderschreef de conclusies van de rechtbank dat er geen onzorgvuldig medisch onderzoek had plaatsgevonden en dat de verzekeringsgeneeskundige grondslag deugdelijke was. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en de besluiten van het Uwv, verklaarde het beroep van appellant gegrond en veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.732,50.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling bij de vaststelling van arbeidsongeschiktheid en de rol van psychische klachten in deze beoordeling. De Raad concludeerde dat de eerdere besluiten van het Uwv niet langer konden worden gehandhaafd, maar dat het besluit tot toekenning van de WGA-vervolguitkering op basis van de laatste beoordeling wel standhield.

Uitspraak

16/1949 WIA, 16/4520 WIA, 16/5633 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
3 maart 2016, 15/4834 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 oktober 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P.L.O. van de Waarsenburg, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft informatie van psychiater S. Erol van 13 juni 2016 ingediend. In reactie hierop heeft het Uwv een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een nader besluit van 30 juni 2016 ingezonden.
Appellant heeft op dat besluit gereageerd.
Vervolgens heeft het Uwv een nader besluit van 24 augustus 2016 aan de Raad gezonden.
Appellant heeft op dat besluit gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 september 2017. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.M.J.E. Budel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is tot 1 juli 2010 werkzaam geweest als operator/ovenist. Hij heeft zich op
10 juli 2013 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld in verband met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 24 april 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 8 juli 2015 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangezien hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Op
7 augustus 2015 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 april 2015 ongegrond verklaard (bestreden besluit 1).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zowel de medische als de arbeidskundige onderbouwing van het besluit voldoende geacht.
3.1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 26 april 2016 geconcludeerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie Operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122) niet passend is omdat er met een heftruck wordt gewerkt en appellant daarvoor wegens zijn medicatiegebruik bij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 juli 2015 beperkt geacht. De mate van arbeidsongeschiktheid is vervolgens met andere functies vastgesteld op 44,09%. Gelet hierop is bij besluit van 30 juni 2016 (bestreden besluit 2) met ingang van 8 juli 2015 aan appellant een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
3.2.
Bij besluit van 24 augustus 2016 (bestreden besluit 3) heeft het Uwv, onder aanpassing van de maatman, de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 50,93% en aan appellant met ingang van 8 juli 2015 een WGA-vervolguitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
3.3.
Appellant heeft te kennen gegeven dat hij zich niet met het besluit van 24 augustus 2016 kan verenigen. Hij stelt dat de verklaring van de behandelend psychiater dat de depressie niet in remissie is, onvoldoende in de beoordeling is betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv gelet op de inhoud van bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 niet langer handhaaft, komt dat besluit voor vernietiging in aanmerking. Voorts blijkt uit bestreden besluit 3 dat het Uwv eveneens het bestreden besluit 2 niet langer handhaaft. Ook bestreden besluit 2 komt daarom voor vernietiging in aanmerking. Hetzelfde geldt voor de aangevallen uitspraak, nu het beroep van appellant daarbij ongegrond is verklaard. Bestreden besluit
3 wordt, gelet op de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd over de medische grondslag van het bestreden besluit, is in essentie een herhaling van wat hij in beroep heeft betoogd. De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat die beroepsgronden niet slagen. Terecht heeft de rechtbank geoordeeld dat niet is gebleken van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsarts, dan wel de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat het bestreden besluit op een deugdelijke verzekeringsgeneeskundige grondslag berust en dat niet is gebleken dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. Deze overwegingen van de rechtbank worden volledig onderschreven.
4.3.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om tot het oordeel te komen dat er onvoldoende rekening is gehouden met de psychische klachten van appellant. Van belang is dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van psychiater Erol van 10 juli 2015 kenbaar heeft betrokken in de heroverweging van de medische grondslag. Blijkens deze verklaring was er in juli 2015 sprake van een lichte depressieve stoornis, deels in remissie. In reactie op de in hoger beroep overgelegde informatie van psychiater Erol van 13 juni 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep erop gewezen dat rond de in geding zijnde datum, 8 juli 2015, een andere (mildere) diagnose gold dan in de brief van 13 juli 2016 is vermeld. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat een latere verslechtering van de medische situatie geen invloed heeft op de beoordeling van de mogelijkheden per 8 juli 2015, wordt onderschreven.
5. Wat in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, het beroep gegrond moet worden verklaard en bestreden besluit 1 moet worden vernietigd. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 2 is eveneens gegrond. Ook dat besluit zal worden vernietigd. Het beroep van appellant tegen bestreden besluit 3 zal ongegrond worden verklaard.
6. Er bestaat aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in verband met verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep tot een bedrag van
€ 1.732,50.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 7 augustus 2015;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 30 juli 2016 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 24 augustus 2016 ongegrond;
- veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.732,50;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 163,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2017.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) N. van Rooijen

AB