Uitspraak
OVERWEGINGEN
1 juli 2014 ziek gemeld met toegenomen klachten. Naar aanleiding van deze ziekmelding heeft appellante diverse malen het spreekuur bezocht van een verzekeringsarts van het Uwv. Voorts heeft er op verzoek van het Uwv in de periode van 26 augustus 2014 tot en met
16 februari 2015 een multidisciplinair diagnostisch onderzoek en behandeling plaatsgevonden bij De Gezonde Zaak.
WW-uitkering ontving, ziek gemeld wegens toegenomen klachten. In dat kader heeft zij op
12 augustus 2015 het spreekuur van een arts van het Uwv bezocht. Op basis van eigen onderzoek en de zich in het dossier bevindende informatie van de behandelend sector heeft deze arts appellante geschikt geacht voor haar maatgevende arbeid als callcenter medewerkster. Bij besluit van 12 augustus 2015 is vastgesteld dat appellante met ingang van 13 augustus 2015 geen recht meer heeft op een ZW-uitkering. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 oktober 2015 (bestreden besluit 2) ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 oktober 2015.
drs. H.A. Cats van 26 augustus 2016 overgelegd.
13 augustus 2015, sprake is van artrose, fibromyalgie en spanningsklachten, en dat zij bij het verrichten van arbeid beperkingen ondervindt. Deze beperkingen vormen volgens de artsen van het Uwv echter geen belemmering voor appellante om de maatgevende arbeid met een omvang van 20 uur per week te verrichten. In hun rapporten hebben de artsen afdoende gemotiveerd dat appellante zware, fysieke arbeid dan wel zware, gewrichten belastende, activiteiten moet vermijden en waarom er geen reden is andere dan wel verdergaande beperkingen aan te nemen. Het werk van callcenter medewerkster is volgens het Uwv gelet op de beschrijving van de werkzaamheden nauwelijks fysiek belastend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep en de gemachtigde van het Uwv ter zitting hebben benadrukt, dat de maatstaf arbeid een parttime functie voor 20 uur per week is, zodat er voldoende mogelijkheden voor appellante zijn tot herstel. Er bestaat geen aanleiding om dit standpunt voor onjuist te houden.