ECLI:NL:CRVB:2017:3550
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op basis van gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft appellant op 29 juli 2015 bijstand aangevraagd naar de norm voor een alleenstaande. Appellant woont sinds 18 november 2010 samen met [X] op het uitkeringsadres. De aanvraag werd door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam buiten behandeling gesteld omdat appellant niet alle gevraagde gegevens had verstrekt. Na bezwaar werd de aanvraag afgewezen op de grond dat appellant een gezamenlijke huishouding voert met [X], waardoor hij niet als zelfstandig subject van bijstand kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellant en [X] gedurende de beoordelingsperiode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden en dat er sprake was van wederzijdse zorg. Dit blijkt uit verschillende feiten, zoals het betalen van huur en boodschappen door appellant en de hulp van [X] bij zijn administratie. De Raad concludeert dat de omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat appellant en [X] een gezamenlijke huishouding voerden, ondanks dat ook [Y] in de woning woonde. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.