Uitspraak
OVERWEGINGEN
6 juli 2016 overtuigend en navolgbaar gesteld dat de brief van 23 november 2015 van psychiater Vinkers geen nieuwe gegevens bevat. Hij heeft er op gewezen dat Vinkers in een eerdere brief van 3 april 2015 het medisch toestandsbeeld omschrijft als psychische labiliteit en lichamelijke pijnklachten en in de brief van 23 november 2015 als stemmingswisselingen en lichamelijke pijnklachten in het kader van een somatische symptoomstoornis. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis is niet in strijd met deze informatie. Zijn conclusie dat, omdat geen sprake is van een ernstige psychiatrische stoornis, geen reden is om meer beperkingen aan te nemen, kan worden onderschreven. Vinkers heeft opgemerkt dat appellante, ondanks een lichte verbetering van haar klachten door het gebruik van Escitalopram, problemen houdt in (onder meer) het concentreren en inzicht in eigen kunnen. Daarmee is echter niet gesteld dat appellante op deze aspecten ook beperkt is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep wordt gevolgd in zijn reactie dat het rapport van De Fouw niet ziet op de medische situatie rond de datum in geding. De daarin gestelde conclusies zijn namelijk gerelateerd aan een onderzoeksdatum ruim na de datum in geding en wijzen op een tijdelijke situatie. Bovendien worden volgens hem in dit rapport nauwelijks psychologische onderzoeksbevindingen beschreven, maar wordt vooral uitgegaan van de visie van appellante.
BESLISSING
M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2017.