Uitspraak
OVERWEGINGEN
7 oktober 2013 en zijn mogelijke aanspraken op een IVA-uitkering. Appellant heeft daarna zijn beroep in die procedure ingetrokken.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die als lasser werkte, heeft zich in 2010 ziek gemeld met longklachten en ontving een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. Het Uwv heeft in 2012 vastgesteld dat appellant meer dan 35% arbeidsongeschikt was en hem een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend. In 2013 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van zijn loongerelateerde WGA-uitkering en de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid. Het Uwv heeft zijn mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 28% en later op 45 tot 55%. Appellant is van mening dat zijn arbeidsongeschiktheid te laag is vastgesteld en dat het Uwv het Protocol COPD niet correct heeft toegepast. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv de mate van arbeidsongeschiktheid terecht heeft vastgesteld op 45 tot 55%. De Raad oordeelt dat de medische grondslag van het besluit deugdelijk is en dat de rechtbank de beslissing van het Uwv terecht heeft bevestigd. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.