ECLI:NL:CRVB:2017:3586
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herzieningsverzoek van WAO-uitkering afgewezen wegens gebrek aan nieuwe feiten of omstandigheden
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante, die sinds 1997 een WAO-uitkering ontving, had het Uwv verzocht om herziening van het besluit van 20 februari 2006, waarin haar uitkering met ingang van 8 oktober 2005 was beëindigd. Appellante stelde dat er nieuwe feiten waren, omdat haar pijnklachten later als tendinitis en fibromyalgie waren gediagnosticeerd. Het Uwv wees het verzoek af, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die het eerdere besluit onjuist maakten.
De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen bekend waren met de klachten van appellante en dat de latere diagnoses geen nieuw feit vormden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad concludeerde dat het Uwv het verzoek van appellante terecht had afgewezen en dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit als evident onredelijk te beschouwen.
De uitspraak benadrukt het belang van objectief vast te stellen beperkingen in plaats van enkel de diagnose, en bevestigt dat de eerdere besluiten zorgvuldig zijn genomen. De Raad heeft geen veroordeling in proceskosten uitgesproken, aangezien er geen aanleiding voor was.