Uitspraak
2 oktober 2015, 15/6 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
€ 1.260,-.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de afwijzing van een aanvraag voor maatschappelijke opvang op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Betrokkene, een vreemdeling, had bezwaar gemaakt tegen de weigering om hem toe te laten tot de opvang in de Vluchthaven te Amsterdam. Het college had de aanvraag afgewezen, met als argument dat betrokkene geen recht had op voorzieningen op grond van de Vreemdelingenwet 2000.
De rechtbank had het beroep van betrokkene gegrond verklaard en het college opgedragen hem maatschappelijke opvang te bieden. Echter, het college ging in hoger beroep, waarbij het stelde dat de Vrijheidsbeperkende Locatie (VBL) een voorliggende voorziening is die de noodzaak van Wmo-opvang doet vervallen. De Raad heeft deze stelling onderschreven en geconcludeerd dat de opvang in een VBL voldoende is om te voldoen aan de internationale verplichtingen om opvang te bieden.
De Raad heeft het hoger beroep van het college gegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd. De Raad bevestigde echter de beslissing van de rechtbank met betrekking tot de dwangsom wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar van betrokkene. De uitspraak benadrukt de rol van de VBL als een adequate voorziening en de voorwaarden waaronder vreemdelingen recht hebben op maatschappelijke opvang.