In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv werd afgewezen. De zaak betreft een aanvraag voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv aanvankelijk was afgewezen. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank heeft het Uwv in oktober 2016 alsnog een Wajong-uitkering toegekend, maar appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat, zelfs als appellante gelijk zou hebben, zij geen hogere mate van arbeidsongeschiktheid kan bereiken dan de 80 tot 100% die door het Uwv is vastgesteld. De Raad heeft het besluit van het Uwv van 31 oktober 2016 in de beoordeling betrokken, maar heeft geconcludeerd dat de bezwaren van appellante onvoldoende belang hebben voor een herbeoordeling van het besluit. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.501,12 bedragen. De uitspraak is gedaan op 6 oktober 2017.