ECLI:NL:CRVB:2017:3611

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
20 oktober 2017
Zaaknummer
15/780 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsverlening wegens schending inlichtingenverplichting en onduidelijkheid financiële situatie

In deze zaak heeft appellante op 5 juli 2013 een aanvraag voor algemene bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft de aanvraag afgewezen omdat appellante niet is verschenen op een gesprek dat op 25 november 2013 had moeten plaatsvinden. Na een bezwaarprocedure heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, omdat er onduidelijkheden bestonden over de financiële situatie van appellante, die niet afdoende kon worden verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante de aangevallen uitspraak bestreden, stellende dat zij voldoende informatie had verstrekt over haar financiële situatie. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellante niet aan haar inlichtingenverplichting heeft voldaan. De Raad heeft vastgesteld dat er aanzienlijke bedragen op de bankrekeningen van appellante waren gestort, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. Bovendien ontbraken belangrijke gegevens over haar spaarrekening, wat het college in staat stelde om de aanvraag voor bijstand te weigeren.

De Raad heeft geconcludeerd dat het college terecht om aanvullende informatie heeft verzocht en dat de schending van de inlichtingenverplichting door appellante heeft geleid tot de afwijzing van haar aanvraag. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

15/780 WWB
Datum uitspraak: 17 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 december 2014, 14/3239 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I. Aynan, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 september 2017. Namens appellante is verschenen mr. Aynan. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft op 5 juli 2013 een aanvraag voor algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Na eerdere brieven met verzoeken om gegevens heeft het college op 21 november 2013 per brief en per e-mail om gegevens verzocht en is appellante uitgenodigd voor een gesprek op 25 november 2013. Appellante is op dit gesprek niet verschenen.
1.2.
Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college de aanvraag van appellante afgewezen op de grond dat appellante niet is verschenen op het gesprek op 25 november 2013 als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
1.3.
Appellante heeft tijdens de bezwaarprocedure alsnog de gevraagde stukken ingeleverd.
1.4.
Bij besluit van 2 april 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 26 november 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat er onduidelijkheden bestaan met betrekking tot de gegevens die op de bankafschriften staan vermeld en waarvoor appellante geen afdoende verklaring heeft gegeven. Voorts ontbreken afschriften van de spaarrekening bij ABN AMRO met [nummer A] (spaarrekening). Omdat onvoldoende duidelijkheid bestaat over de financiële situatie van appellante kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt van 5 juli 2013 tot en met 26 november 2013.
4.2.
Het gaat in dit geding om een besluit tot afwijzing van een aanvraag om bijstand. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige openheid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen. Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 4 januari 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BP1399) is het bijstandverlenend orgaan in het kader van het onderzoek naar het recht op bijstand ook bevoegd om gegevens te vragen die betrekking hebben op de financiële situatie over de periode die onmiddellijk voorafgaat aan de datum met ingang waarvan bijstand wordt gevraagd.
4.4.
Appellante heeft in hoger beroep bestreden dat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat zij voldoende uitleg en inlichtingen heeft verschaft over de stortingen en stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert. Voorts heeft appellante aangevoerd dat bij de latere toekenning per 25 maart 2014 geen aandacht meer is besteed aan de afschriften van de spaarrekening en dat onder gelijke omstandigheden het college bijstand heeft toegekend. In het kader van de behandeling van de aanvraag van 5 juli 2013 waren de afschriften van de spaarrekening dus niet noodzakelijk.
4.5.
Vaststaat dat op de bankrekeningen van appellante met de nummers [A], [B] en [C] in 2013 in totaal € 8.639,86 aan contante bedragen is gestort. Inlichtingen over de herkomst van de stortingen en de bestemming van opnamen/betalingen zijn gelet op de hoogte van de bedragen noodzakelijk voor de vaststelling van het recht op bijstand van appellante. De herkomst van € 8.639,86 kan niet worden verklaard door de inkomsten van appellante over 2013. Daarnaast bevatten de bankafschriften nog onduidelijkheden en discrepanties die appellante niet afdoende heeft kunnen wegnemen. Zo zijn geen betalingen voor woonlasten zichtbaar.
4.6.
Voorts was het college, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bevoegd om gegevens in de vorm van afschriften op te vragen van de spaarrekening. Uit het overgelegde screenshot van de spaarrekening blijkt weliswaar dat het saldo geruime tijd nihil was, maar niet of, en zo ja, wanneer er mutaties op deze spaarrekening hebben plaatsgevonden. Bovendien heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat zij geen gegevens, anders dan de twee in hoger beroep overgelegde afschriften waarop staat vermeld dat het saldo op 31 maart 2012 en 30 april 2012 € 0,- was, over deze spaarrekening kon verkrijgen, zoals een schrijven van de bank dat de bewuste spaarrekening, zoals gesteld door appellante, was opgeheven. Gelet op het in 4.2 weergegeven beoordelingskader dienen de gevolgen hiervan voor rekening van appellante te komen.
4.7.
Uit 4.5 en 4.6 volgt dat het college appellante terecht heeft verzocht om gegevens over de stortingen en andere transacties op haar bankrekening en bankafschriften van haar spaarrekening. Aangezien appellante deze gegevens niet heeft verstrekt, heeft zij de op haar rustende inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg van de schending kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld. Dat het college per 25 maart 2014 wel bijstand heeft verleend, leidt niet tot een ander oordeel. Gelet op het tijdsverloop, het gegeven dat het college er bij de aanvraag van 14 april 2014 van uit is gegaan dat de spaarrekening per
1 december 2013 wel was opgeheven (zoals door ABN AMRO op 30 oktober 2013 was aangekondigd indien het saldo € 0,- zou blijven) en gelet op het feit dat sprake was van minder betalingsverkeer op de rekeningen van appellante, kan de stelling van appellante dat in juli 2013 en maart 2014 sprake was van gelijke omstandigheden, niet worden onderschreven.
4.8.
Uit 4.5 tot en met 4.7 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.L. Boxum, in tegenwoordigheid van S.A. de Graaff als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2017.
(getekend) J.L. Boxum
(getekend) S.A. de Graaff

HD