Uitspraak
OVERWEGINGEN
7 maart 2013. Voor de werkloosheid die daar het gevolg van is geweest heeft appellante een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontvangen. Appellante heeft zich op
18 juli 2013 ziek gemeld, zowel bij [werkgever 1] als bij het Uwv. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
16 juli 2015 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat het verlies aan verdienvermogen van appellante met ingang van 16 juli 2015 minder dan 35% bedraagt. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het dossier bestudeerd, appellant gezien tijdens de hoorzitting en kennis genomen van een door de huisarts van appellante ingezonden brief. Deze arts heeft de FML aangepast. Voor een aantal beperkingen in het hand- en vingergebruik heeft deze arts geen aanleiding gezien en verder heeft deze arts wel een aantal beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren aanwezig geacht. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de functies binnen twee SBC-codes laten vervallen en binnen een andere SBC-code een functie vervangen door een andere functie. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vervolgens berekend op 21,41. Bij besluit van 10 maart 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 2 oktober 2015 ongegrond verklaard.