ECLI:NL:CRVB:2017:3794

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 november 2017
Publicatiedatum
2 november 2017
Zaaknummer
16/5364 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van voorzieningen op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 en het woonplaatsvereiste

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 november 2017 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant uit Nieuw-Zeeland en de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant had een aanvraag ingediend voor toekenning van voorzieningen op basis van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). De aanvraag was gedaan in februari 2015, en de appellant was erkend als slachtoffer van oorlogsgeweld met psychische klachten die leidden tot blijvende invaliditeit. De voorzieningen die aan hem waren toegekend, gingen in per 1 februari 2015, de datum van zijn aanvraag.

De appellant betwistte de ingangsdatum van de toekenningen en stelde dat deze terugwerkende kracht tot 1 mei 2008, het moment waarop het woonplaatsvereiste in de Wubo was geschrapt, had moeten krijgen. Hij voerde aan dat hij niet op de hoogte was gesteld van deze wetswijziging door de ambassade, wat hem had verhinderd eerder een aanvraag in te dienen. De Raad overwoog echter dat het schrappen van het woonplaatsvereiste betekende dat ook personen buiten de EU aanspraak konden maken op voorzieningen, maar dat de appellant niet eerder bekend was bij de verweerder en dus niet was benaderd in het kader van het project 'Brede benadering buitenland'.

De Raad concludeerde dat de hoofdregel van de Wubo was toegepast en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van deze regel rechtvaardigden. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en de Raad oordeelde dat het bestreden besluit in rechte stand kon houden. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5364 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats], Nieuw-Zeeland (appellant)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
Datum uitspraak: 2 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 juli 2016, kenmerk BZ01975709 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen
burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2017. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1938, heeft in februari 2015 bij verweerder een aanvraag ingediend om toekenningen op grond van de Wubo.
1.2.
Bij besluit van 29 februari 2016 heeft verweerder erkend dat appellant is getroffen door oorlogsgeweld. Aanvaard is dat hij psychische klachten heeft die in verband staan met het meegemaakte oorlogsgeweld en dat deze klachten hebben geleid tot blijvende invaliditeit in de zin van de Wubo. Vervolgens zijn ingaande 1 februari 2015 aan appellant toegekend de toeslag ter verbetering van de levensomstandigheden, een vergoeding voor huishoudelijke hulp, een tegemoetkoming in de kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer, een vergoeding voor vervoer voor medische behandelingen en/of consulten en een vergoeding voor niet-gedekte medische behandeling en medicijnen in verband met de psychische klachten. Het bezwaar gericht tegen de ingangsdatum van deze toekenningen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 40, eerste lid, van de Wubo is, voor zover hier van belang, bepaald dat de toeslag, de vergoeding en tegemoetkoming ingaan op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingediend. Op grond van artikel 40, tweede lid, van de Wubo is verweerder bevoegd in het voordeel van de betrokkene af te wijken van het bepaalde in het eerste lid indien, rekening houdende, met alle omstandigheden, een dergelijke afwijking in een individueel geval noodzakelijk wordt geacht.
2.2.
Verweerder heeft de hoofdregel van artikel 40, eerste lid, van de Wubo toegepast en de ingangsdatum van de toekenningen gesteld op 1 februari 2015. Dat is de eerste dag van de maand waarin appellant de aanvraag heeft ingediend. Van de hem in het tweede lid van
artikel 40 van de Wubo gegeven bevoegdheid om hiervan af te wijken heeft verweerder geen gebruik gemaakt.
2.3.
Appellant betoogt dat verweerder aanleiding had moeten zien om de toeslag en de voorzieningen toe te kennen per 1 mei 2008, het moment waarop het woonplaatsvereiste in de Wubo is geschrapt. Appellant acht een terugwerkende kracht tot en met mei 2008 rechtvaardig omdat de ambassade heeft nagelaten hem te informeren over het vervallen van het woonplaatsvereiste. Anders had hij eerder de aanvraag ingediend.
2.4.
Dit betoog treft geen doel. Met het per 16 mei 2008 schrappen van het woonplaatsvereiste in de Wubo kunnen ook personen woonachtig buiten de Europese Unie aanspraak maken op voorzieningen krachtens de Wubo. Het schrappen van het woonplaatsvereiste heeft verweerder ertoe gebracht betrokkenen woonachtig buiten de Europese Unie gericht te benaderen en hen te wijzen op de wetswijziging. Dit betrof het project Brede benadering buitenland. Alleen die personen zijn benaderd die bij verweerder bekend waren naar aanleiding van eerdere aanvragen en die werden afgewezen op grond van het woonplaatsvereiste. Appellant heeft eerder geen aanvraag ingediend. Hij was dus niet bekend bij verweerder en is dus niet benaderd in het kader van dat project. De omstandigheid dat hij wel bekend is bij de Ambassade maakt dat niet anders. Verder is het vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2650) dat de ingangsdatum van de toekenningen alleen dan met terugwerkende kracht moet worden gesteld op de datum van het starten van het project indien de aanvraag naar aanleiding van dat project is ingediend. Dat is hier niet het geval. Appellant is door zijn broer en zuster gewezen op de mogelijkheden van de Wubo. Dat appellant niet bekend was met de veranderde wetgeving vormt geen reden voor een toekenning met terugwerkende kracht van uitkeringen of voorzieningen (zie de uitspraak van 29 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5139). Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder in het geval van appellant van de hoofdregel van artikel 40, eerste lid, van de Wubo had moeten afwijzen is dan ook niet gebleken.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma, in tegenwoordigheid van L.V. van Donk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2017.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) L.V. van Donk

HD