ECLI:NL:CRVB:2017:3834

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2017
Publicatiedatum
3 november 2017
Zaaknummer
14/6285 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanspraak op kinderbijslag voor personen die uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanspraak op kinderbijslag van een betrokkene die in Nederland verblijft voor studieredenen. De Raad beoordeelt of de toepassing van artikel 20 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) in overeenstemming is met de Grondwet en internationale discriminatieverboden. De betrokkene, die de Nederlandse nationaliteit heeft, heeft in het verleden aangegeven uitsluitend om studieredenen in Nederland te wonen. De Sociale verzekeringsbank (Svb) heeft echter betoogd dat de betrokkene vanaf mei 2015 niet meer uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft, omdat zij een tweede kind heeft gekregen en medische zorg in Nederland wenst. De Raad oordeelt dat de Svb niet voldoende heeft aangetoond dat de betrokkene niet langer uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 ongegrond, waarmee de aanspraak op kinderbijslag voor de betrokkene wordt bevestigd.

Uitspraak

14/6285 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
28 oktober 2014, 14/2713 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 3 november 2017
PROCESVERLOOP
De Svb heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, advocaat, een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2016. De Svb heeft zich daar laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Weerd. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Staal-Olislaegers.
Het onderzoek is heropend en de Svb heeft vragen van de Raad beantwoord.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft de Nederlandse nationaliteit. Zij is [datum] 2012 vanuit Bonaire in Nederland komen wonen. Op [geboortedatum] 2013 is haar kind [naam] geboren. Bij besluit van
7 februari 2013 is aan betrokkene vanaf het tweede kwartaal van 2013 kinderbijslag toegekend.
1.2.
In oktober 2013 heeft de Svb een nader onderzoek ingesteld naar de aanspraak van betrokkene op kinderbijslag. Betrokkene heeft daarbij aangegeven naar Nederland te zijn gekomen om te studeren, en sinds 9 september 2013 een opleiding sociaal-pedagogische hulpverlening te volgen. Op Bonaire zijn er volgens betrokkene geen HBO-opleidingen en zij heeft voor Nederland gekozen omdat een broer van haar in Nederland woont. Betrokkene verricht geen inkomensvormende arbeid.
1.3.
Bij besluit van 8 januari 2014 heeft de Svb aan betrokkene laten weten dat zij vanaf het tweede kwartaal van 2013 geen recht op kinderbijslag heeft omdat zij tijdelijk in verband met studieredenen in Nederland verblijft en geen duurzame persoonlijke band met Nederland heeft. Bij een ander besluit van dezelfde datum is aan betrokkene medegedeeld dat de over het tweede en derde kwartaal van 2013 onverschuldigd betaalde kinderbijslag wordt teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 21 mei 2014 (bestreden besluit 1) heeft de Svb het bezwaar tegen de herziening van de kinderbijslag vanaf het tweede kwartaal van 2013 ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat betrokkene als ingezetene van Nederland moet worden aangemerkt omdat zij over een verblijfsvergunning beschikt (bedoeld is kennelijk: de Nederlandse nationaliteit heeft), samen met haar zoon in Nederland woont in een woning die haar permanent ter beschikking staat, in Nederland studeert en van plan is na afloop van haar studie in Nederland aan het werk te gaan. Op grond van artikel 20 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (BUB) is echter van de verzekering uitgesloten de persoon jonger dan dertig jaar, die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland woont. Betrokkene volgt een voltijdse opleiding en werkt daarnaast niet. Zij wordt geacht uitsluitend wegens studieredenen in Nederland te wonen. Daarom kan betrokkene geen aanspraak maken op kinderbijslag.
2.1.
Naar aanleiding van het beroepschrift van betrokkene in eerste aanleg heeft de Svb, onder intrekking van het besluit van 21 mei 2014, op 17 september 2014 een nieuwe beslissing op bezwaar afgegeven (bestreden besluit 2). Daarbij heeft de Svb de kinderbijslag voor [naam] herzien met ingang van het vierde kwartaal van 2013, waardoor de terugvordering is vervallen. De motivering van de herziening is in beide besluiten gelijk.
2.2.
De rechtbank heeft, met bepalingen over proceskosten en griffierecht, het beroep
niet-ontvankelijk verklaard voor zover het is gericht tegen bestreden besluit 1, en gegrond voor zover het is gericht tegen bestreden besluit 2, onder vernietiging van dit besluit en met een opdracht aan de Svb om een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft overwogen dat betrokkene de Nederlandse nationaliteit heeft. Volgens de rechtbank heeft artikel 20 van het BUB slechts betrekking op vreemdelingen die uitsluitend om studieredenen naar Nederland zijn gekomen en in verband daarmee een verblijfsvergunning voor dat doel hebben aangevraagd en gekregen.
3. Het hoger beroep keert zich tegen de uitleg door de rechtbank van artikel 20 van het BUB. Volgens de Svb heeft artikel 20, onder a, betrekking op alle personen die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland wonen, ongeacht hun nationaliteit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of betrokkene aanspraak op kinderbijslag kan maken over het vierde kwartaal 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2014.
4.2.1.
Artikel 20 van het BUB luidde van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015:
Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is:
a. de persoon die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland woont en jonger is dan 30 jaar; en
b. de vreemdeling die een geaccrediteerde opleiding aan een hogere onderwijsinstelling in Nederland heeft afgerond, en die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 op grond waarvan verblijf is toegestaan uitsluitend voor het zoeken naar werk.
4.2.2.
Ingestemd wordt met het standpunt van de Svb, dat artikel 20, aanhef en onder a, van het BUB, op zichzelf beschouwd zowel betrekking heeft op vreemdelingen als op personen met de Nederlandse nationaliteit. Noch in de tekst van deze bepaling noch in de nota van toelichting bij het BUB zijn aanknopingspunten te vinden voor de uitleg zoals voorgestaan door de rechtbank. Blijkens de nota van toelichting vormt artikel 20 van het BUB ten behoeve van tijdelijk in Nederland studerenden het spiegelbeeld van artikel 8 van het BUB. De in de nota van toelichting geformuleerde doelstelling van artikel 8 – voortzetting van de verzekering bij kortdurende onderbrekingen, waarbij mede van belang is dat dan naar alle waarschijnlijkheid niet elders verzekering op grond van een sociaalzekerheidsstelsel zal ontstaan –, kan evenzeer van toepassing zijn op Nederlanders als op vreemdelingen. Verder is van belang dat vanaf 1 januari 2015 in artikel 20 van het BUB expliciet van de verzekering wordt uitgesloten de persoon die in Nederland verblijf houdt uitsluitend wegens studieredenen, en die vóór de aanvang van de studie woonachtig was in Aruba, Curaçao,
Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Uit de toelichting bij deze wijziging blijkt niet dat door deze aanpassing een verruiming is beoogd van de werkingssfeer van deze bepaling.
4.3.1.
Vervolgens moet de vraag worden beantwoord, of in algemene zin de toepassing
van artikel 20 van het BUB niet in strijd komt met artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel en diverse internationaalrechtelijke discriminatieverboden. Hierover wordt als volgt overwogen.
4.3.2.
De Svb heeft op goede gronden betoogd dat artikel 20 van het BUB, zoals dit luidde tot 1 januari 2015, geen onderscheid maakt binnen de groep studenten (met de Nederlandse nationaliteit) die uitsluitend om studieredenen in Nederland komen wonen. Wel wordt onderscheid gemaakt tussen studenten die uitsluitend om studieredenen in Nederland wonen, en studenten die (ook) om andere redenen in Nederland wonen. In het midden kan worden gelaten of de Svb terecht betoogt dat het hier niet gaat om vergelijkbare groepen. In ieder geval moet worden geoordeeld dat de wetgever de hem toekomende, ruime beoordelingsruimte niet heeft overschreden bij het maken van het onderscheid tussen deze groepen. In artikel 20 (oud) van het BUB wordt geen onderscheid gemaakt op basis van onlosmakelijke of hiermee gelijk te stellen kenmerken van personen. Het in de nota van toelichting neergelegde motief vormt een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond om studenten die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijven, uit te sluiten van de verzekering voor de volksverzekeringen.
4.3.3.
Aan het gestelde in de vorige alinea doet het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 24 mei 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:0524:JUD003859010, zaaknummer 38590/10 (Biao)) niet af. Zoals de Svb terecht heeft betoogd, ging het in het arrest Biao om een regeling waarin onderscheid werd gemaakt tussen rechten van personen met de Deense nationaliteit afhankelijk van (de wijze dan wel) het tijdstip waarop zij deze nationaliteit hadden verworven. Deze regeling leidde er indirect toe dat Denen van Deense etnische afkomst bevoordeeld werden boven Denen die pas later in hun leven de Deense nationaliteit hadden verkregen. Om die reden zag het EHRM een indirect onderscheid naar etniciteit. Het Hof achtte dit onderscheid slechts gerechtvaardigd als hiervoor zeer gewichtige redenen konden worden aangevoerd die niets met etnische afkomst te maken hadden. Bij de toepassing van artikel 20 (oud) van het BUB is het onderscheid gebaseerd op het doel waarmee een persoon in Nederland komt wonen. Noch de nationaliteit, noch de wijze of het tijdstip van verkrijging daarvan speelt bij de toepassing van deze bepaling enige rol. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het in het toenmalige artikel 20 (oud) van het BUB vervatte onderscheid slechts kan standhouden als daarvoor zeer gewichtige redenen bestaan.
4.3.4.
Op grond van 4.3.2 en 4.3.3 wordt geoordeeld dat in algemene zin de toepassing van artikel 20 van het BUB, zoals dat luidde ten tijde in geding, niet in strijd komt met artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel of internationaalrechtelijke discriminatieverboden. Dit is niet anders als de betrokken student tijdens het verblijf in Nederland niet verzekerd is geweest ingevolge enige andere wettelijke regeling inzake kinderbijslag. Dat een persoon die uitsluitend om studieredenen naar Nederland is gekomen, tijdens zijn studie als gevolg van een dispariteit tussen het Nederlandse stelsel en het stelsel van het land van herkomst geen kinderbijslag ontvangt, impliceert niet dat er sprake is van een verboden ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen.
4.4.1.
Vervolgens rijst de vraag of ten aanzien van betrokkene kan worden vastgesteld dat zij uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijft. Deze vraag klemt temeer nu betrokkene de Nederlandse nationaliteit heeft, en derhalve zonder beperkingen of opgave van redenen in Nederland mag verblijven.
4.4.2.
De Svb heeft betoogd dat het doel waarmee een persoon met de Nederlandse nationaliteit in Nederland verblijft, zal moeten blijken uit objectief waarneembare feiten en omstandigheden. In de situatie van betrokkene kan volgens de Svb niet gezegd worden dat zich tot mei 2015 aantoonbaar andere redenen voor het verblijf in Nederland hebben voorgedaan dan haar studie. Dat betrokkene inmiddels in Nederland een tweede kind heeft gekregen, kan volgens de Svb niet leiden tot de conclusie dat zij naast haar studie een tweede doel had om in Nederland te verblijven. Ook in het tijdsverloop ziet de Svb geen zelfstandige reden om aan te nemen dat betrokkene niet langer wegens studieredenen in Nederland woont. De meeste studies duren immers meerdere jaren en naar de letter van artikel 20 van het BUB gaat het daarbij juist om personen die zo langdurig in Nederland verblijven dat zij ingezetene zijn. De Svb concludeert wel dat betrokkene ingaande mei 2015 niet langer uitsluitend om studieredenen in Nederland woont, aangezien een van haar kinderen sindsdien medische behandelingen ondergaat en betrokkene mede in verband met de kwaliteit van de medische zorg in Nederland wil blijven.
4.4.3.
De Raad begrijpt uit het betoog van de Svb dat, als eenmaal wordt aangenomen dat een persoon uitsluitend om studieredenen naar Nederland is gekomen, deze kwalificatie in beginsel voor onbepaalde tijd voortduurt zolang de betrokkene de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels aan studie besteedt. Dit verandert pas als zich aantoonbaar andere redenen voor het verblijf in Nederland voordoen dan de studie.
4.4.4.
De Svb lijkt op die manier te miskennen dat artikel 20 (oud) van het BUB een uitzondering vormt op de hoofdregel dat ingezetenen verzekerd zijn voor de AKW, en dat deze uitzondering beperkt moet worden uitgelegd en toegepast. Voor ingezetenschap is vereist dat de betrokkene een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Een dergelijke band ontstaat in het algemeen slechts geleidelijk. Als echter eenmaal wordt aangenomen dat een persoon ingezetene van Nederland is, kan de uitzondering op de hoofdregel van verzekering nog slechts van toepassing zijn als er klaarblijkelijk geen andere reden voor (voortduren van het) verblijf in Nederland is dan studie. De bewijslast hiervoor berust bij de Svb.
4.4.5.
Tot het oordeel dat er, ook na verwerving van ingezetenschap, klaarblijkelijk geen andere reden voor (voortduren van het) verblijf in Nederland is dan studie, kan worden gekomen ten aanzien van studerende vreemdelingen die in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking in verband met studie, zolang zij geen arbeid gaan verrichten.
4.4.6.
Aangezien personen met de Nederlandse nationaliteit per definitie in Nederland mogen verblijven zonder beperkingen of opgave van redenen, kan uit het enkele feit dat zij oorspronkelijk om studieredenen naar Nederland zijn
gekomen, niet worden afgeleid dat, behoudens tegenbewijs, studie langdurig de enige reden van verblijf in Nederland
blijft. Behalve het verrichten van arbeid kunnen er ook andere redenen voor voortzetting van het verblijf in Nederland zijn. Het is aan de Svb om periodiek door een voldoende open vraagstelling te achterhalen of studie de enige reden van het verblijf is gebleven.
4.4.7.
Betrokkene heeft desgevraagd nog op 30 december 2014 aangegeven dat zij uitsluitend om studieredenen in Nederland woont. Op Bonaire zijn er volgens betrokkene geen
HBO-opleidingen en zij is in Nederland gaan studeren omdat ze hier een broer heeft. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene tijdens de kwartalen in geding (nog) uitsluitend om studieredenen in Nederland verbleef.
4.4.8.
Uit 4.1 tot en met 4.4.7. volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 moet ongegrond worden verklaard.
5.1.
Ten overvloede wordt het volgende opgemerkt. Zoals gezegd gaat de Svb ervan uit dat betrokkene vanaf mei 2015 niet meer uitsluitend om studieredenen in Nederland verblijft. De Raad begrijpt hieruit dat volgens de Svb aan betrokkene – pas – vanaf het derde kwartaal van 2015 kinderbijslag toekomt.
5.2.
Vanaf 1 januari 2015 luidt artikel 20, eerste lid, van het BUB als volgt:
Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die in Nederland verblijf houdt:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, die is verleend onder een beperking verband houdende met studie, of
b. uitsluitend wegens studieredenen en vóór de aanvang van de studie woonachtig was in Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba.
5.3.
De Raad constateert dat de bepaling in de versie vanaf 1 januari 2015 een rechtstreeks onderscheid met zich mee brengt tussen enerzijds Nederlanders die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijven en afkomstig zijn vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba, en anderzijds Nederlanders die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijven en afkomstig zijn uit een ander land. Naar het voorlopige oordeel van de Raad kunnen slechts zeer gewichtige redenen dit directe onderscheid naar (plaats van) afkomst rechtvaardigen. Zowel artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten als artikel 14 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verbieden immers uitdrukkelijk onderscheid naar nationale of maatschappelijke afkomst. Daarmee is sprake van een verdacht criterium, dat slechts rechtmatig kan worden geacht als hiervoor zeer gewichtige redenen bestaan.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van
17 september 2014 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 ongegrond;
  • bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en M.M. van der Kade en
M.A.H. van Dalen-van Bekkum als leden, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2017.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) M.D.F. de Moor

KS