4.1.In geschil is of betrokkene aanspraak op kinderbijslag kan maken over het vierde kwartaal 2013 tot en met het eerste kwartaal van 2014.
4.2.1.Artikel 20 van het BUB luidde van 1 oktober 2013 tot 1 januari 2015:
Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is:
a. de persoon die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland woont en jonger is dan 30 jaar; en
b. de vreemdeling die een geaccrediteerde opleiding aan een hogere onderwijsinstelling in Nederland heeft afgerond, en die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 op grond waarvan verblijf is toegestaan uitsluitend voor het zoeken naar werk.
4.2.2.Ingestemd wordt met het standpunt van de Svb, dat artikel 20, aanhef en onder a, van het BUB, op zichzelf beschouwd zowel betrekking heeft op vreemdelingen als op personen met de Nederlandse nationaliteit. Noch in de tekst van deze bepaling noch in de nota van toelichting bij het BUB zijn aanknopingspunten te vinden voor de uitleg zoals voorgestaan door de rechtbank. Blijkens de nota van toelichting vormt artikel 20 van het BUB ten behoeve van tijdelijk in Nederland studerenden het spiegelbeeld van artikel 8 van het BUB. De in de nota van toelichting geformuleerde doelstelling van artikel 8 – voortzetting van de verzekering bij kortdurende onderbrekingen, waarbij mede van belang is dat dan naar alle waarschijnlijkheid niet elders verzekering op grond van een sociaalzekerheidsstelsel zal ontstaan –, kan evenzeer van toepassing zijn op Nederlanders als op vreemdelingen. Verder is van belang dat vanaf 1 januari 2015 in artikel 20 van het BUB expliciet van de verzekering wordt uitgesloten de persoon die in Nederland verblijf houdt uitsluitend wegens studieredenen, en die vóór de aanvang van de studie woonachtig was in Aruba, Curaçao,
Sint Maarten, Bonaire, Sint Eustatius of Saba. Uit de toelichting bij deze wijziging blijkt niet dat door deze aanpassing een verruiming is beoogd van de werkingssfeer van deze bepaling.
4.3.1.Vervolgens moet de vraag worden beantwoord, of in algemene zin de toepassing
van artikel 20 van het BUB niet in strijd komt met artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel en diverse internationaalrechtelijke discriminatieverboden. Hierover wordt als volgt overwogen.
4.3.2.De Svb heeft op goede gronden betoogd dat artikel 20 van het BUB, zoals dit luidde tot 1 januari 2015, geen onderscheid maakt binnen de groep studenten (met de Nederlandse nationaliteit) die uitsluitend om studieredenen in Nederland komen wonen. Wel wordt onderscheid gemaakt tussen studenten die uitsluitend om studieredenen in Nederland wonen, en studenten die (ook) om andere redenen in Nederland wonen. In het midden kan worden gelaten of de Svb terecht betoogt dat het hier niet gaat om vergelijkbare groepen. In ieder geval moet worden geoordeeld dat de wetgever de hem toekomende, ruime beoordelingsruimte niet heeft overschreden bij het maken van het onderscheid tussen deze groepen. In artikel 20 (oud) van het BUB wordt geen onderscheid gemaakt op basis van onlosmakelijke of hiermee gelijk te stellen kenmerken van personen. Het in de nota van toelichting neergelegde motief vormt een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond om studenten die uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijven, uit te sluiten van de verzekering voor de volksverzekeringen.
4.3.3.Aan het gestelde in de vorige alinea doet het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 24 mei 2016 (ECLI:CE:ECHR:2016:0524:JUD003859010, zaaknummer 38590/10 (Biao)) niet af. Zoals de Svb terecht heeft betoogd, ging het in het arrest Biao om een regeling waarin onderscheid werd gemaakt tussen rechten van personen met de Deense nationaliteit afhankelijk van (de wijze dan wel) het tijdstip waarop zij deze nationaliteit hadden verworven. Deze regeling leidde er indirect toe dat Denen van Deense etnische afkomst bevoordeeld werden boven Denen die pas later in hun leven de Deense nationaliteit hadden verkregen. Om die reden zag het EHRM een indirect onderscheid naar etniciteit. Het Hof achtte dit onderscheid slechts gerechtvaardigd als hiervoor zeer gewichtige redenen konden worden aangevoerd die niets met etnische afkomst te maken hadden. Bij de toepassing van artikel 20 (oud) van het BUB is het onderscheid gebaseerd op het doel waarmee een persoon in Nederland komt wonen. Noch de nationaliteit, noch de wijze of het tijdstip van verkrijging daarvan speelt bij de toepassing van deze bepaling enige rol. Er is dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het in het toenmalige artikel 20 (oud) van het BUB vervatte onderscheid slechts kan standhouden als daarvoor zeer gewichtige redenen bestaan.
4.3.4.Op grond van 4.3.2 en 4.3.3 wordt geoordeeld dat in algemene zin de toepassing van artikel 20 van het BUB, zoals dat luidde ten tijde in geding, niet in strijd komt met artikel 1 van de Grondwet, het gelijkheidsbeginsel of internationaalrechtelijke discriminatieverboden. Dit is niet anders als de betrokken student tijdens het verblijf in Nederland niet verzekerd is geweest ingevolge enige andere wettelijke regeling inzake kinderbijslag. Dat een persoon die uitsluitend om studieredenen naar Nederland is gekomen, tijdens zijn studie als gevolg van een dispariteit tussen het Nederlandse stelsel en het stelsel van het land van herkomst geen kinderbijslag ontvangt, impliceert niet dat er sprake is van een verboden ongelijke behandeling van vergelijkbare gevallen.
4.4.1.Vervolgens rijst de vraag of ten aanzien van betrokkene kan worden vastgesteld dat zij uitsluitend wegens studieredenen in Nederland verblijft. Deze vraag klemt temeer nu betrokkene de Nederlandse nationaliteit heeft, en derhalve zonder beperkingen of opgave van redenen in Nederland mag verblijven.
4.4.2.De Svb heeft betoogd dat het doel waarmee een persoon met de Nederlandse nationaliteit in Nederland verblijft, zal moeten blijken uit objectief waarneembare feiten en omstandigheden. In de situatie van betrokkene kan volgens de Svb niet gezegd worden dat zich tot mei 2015 aantoonbaar andere redenen voor het verblijf in Nederland hebben voorgedaan dan haar studie. Dat betrokkene inmiddels in Nederland een tweede kind heeft gekregen, kan volgens de Svb niet leiden tot de conclusie dat zij naast haar studie een tweede doel had om in Nederland te verblijven. Ook in het tijdsverloop ziet de Svb geen zelfstandige reden om aan te nemen dat betrokkene niet langer wegens studieredenen in Nederland woont. De meeste studies duren immers meerdere jaren en naar de letter van artikel 20 van het BUB gaat het daarbij juist om personen die zo langdurig in Nederland verblijven dat zij ingezetene zijn. De Svb concludeert wel dat betrokkene ingaande mei 2015 niet langer uitsluitend om studieredenen in Nederland woont, aangezien een van haar kinderen sindsdien medische behandelingen ondergaat en betrokkene mede in verband met de kwaliteit van de medische zorg in Nederland wil blijven.
4.4.3.De Raad begrijpt uit het betoog van de Svb dat, als eenmaal wordt aangenomen dat een persoon uitsluitend om studieredenen naar Nederland is gekomen, deze kwalificatie in beginsel voor onbepaalde tijd voortduurt zolang de betrokkene de voor werkzaamheden beschikbare tijd grotendeels aan studie besteedt. Dit verandert pas als zich aantoonbaar andere redenen voor het verblijf in Nederland voordoen dan de studie.
4.4.4.De Svb lijkt op die manier te miskennen dat artikel 20 (oud) van het BUB een uitzondering vormt op de hoofdregel dat ingezetenen verzekerd zijn voor de AKW, en dat deze uitzondering beperkt moet worden uitgelegd en toegepast. Voor ingezetenschap is vereist dat de betrokkene een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland heeft. Een dergelijke band ontstaat in het algemeen slechts geleidelijk. Als echter eenmaal wordt aangenomen dat een persoon ingezetene van Nederland is, kan de uitzondering op de hoofdregel van verzekering nog slechts van toepassing zijn als er klaarblijkelijk geen andere reden voor (voortduren van het) verblijf in Nederland is dan studie. De bewijslast hiervoor berust bij de Svb.
4.4.5.Tot het oordeel dat er, ook na verwerving van ingezetenschap, klaarblijkelijk geen andere reden voor (voortduren van het) verblijf in Nederland is dan studie, kan worden gekomen ten aanzien van studerende vreemdelingen die in Nederland verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking in verband met studie, zolang zij geen arbeid gaan verrichten.
4.4.6.Aangezien personen met de Nederlandse nationaliteit per definitie in Nederland mogen verblijven zonder beperkingen of opgave van redenen, kan uit het enkele feit dat zij oorspronkelijk om studieredenen naar Nederland zijn
gekomen, niet worden afgeleid dat, behoudens tegenbewijs, studie langdurig de enige reden van verblijf in Nederland
blijft. Behalve het verrichten van arbeid kunnen er ook andere redenen voor voortzetting van het verblijf in Nederland zijn. Het is aan de Svb om periodiek door een voldoende open vraagstelling te achterhalen of studie de enige reden van het verblijf is gebleven.
4.4.7.Betrokkene heeft desgevraagd nog op 30 december 2014 aangegeven dat zij uitsluitend om studieredenen in Nederland woont. Op Bonaire zijn er volgens betrokkene geen
HBO-opleidingen en zij is in Nederland gaan studeren omdat ze hier een broer heeft. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene tijdens de kwartalen in geding (nog) uitsluitend om studieredenen in Nederland verbleef.
4.4.8.Uit 4.1 tot en met 4.4.7. volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 17 september 2014 moet ongegrond worden verklaard.