ECLI:NL:CRVB:2017:3844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 oktober 2017
Publicatiedatum
6 november 2017
Zaaknummer
16/2984 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit tot korting van WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een bezwaar van appellante tegen een besluit van verweerster, Stichting Warande. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 4 augustus 2014, waarbij haar uitkering met 30% werd gekort. Verweerster verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding, omdat het bezwaar te laat was ingediend. De rechtbank Midden-Nederland had deze beslissing bevestigd.

Appellante stelde dat verweerster het besluit niet op de juiste wijze had bekendgemaakt, omdat zij niet op de hoogte was van haar adreswijziging. De Raad oordeelde dat het bestuursorgaan aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan door het besluit naar het laatst bekende adres van appellante te verzenden. De Raad benadrukte dat appellante zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van haar nieuwe adres. De termijn voor het indienen van het bezwaar was begonnen op 5 augustus 2014, en het bezwaar was pas op 19 september 2014 ontvangen, wat buiten de wettelijke termijn viel.

De Raad concludeerde dat er geen redenen waren om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep houdt in dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak wordt gehandhaafd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16.2984 WIA

Datum uitspraak: 18 oktober 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
23 maart 2016, 14/5989 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
Stichting Warande te Zeist (verweerster)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 september 2017. Namens appellante is haar gemachtigde verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door
L.M.W. Pielaar en mr. S.B. Bijkerk, advocaat.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Met ingang van 1 juli 2014 is verweerster toestemming verleend om zelf het risico te dragen van betaling van WIA-uitkeringen.
1.2.
Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft verweerster de WIA-uitkering van appellante met 30% gekort gedurende twee maanden. Bij brief van 17 september 2014 heeft appellante tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 15 oktober 2014 (bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar te laat is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het besluit van
4 augustus 2014 is verzonden naar het adres [adres] . Bij de gedingstukken bevinden zich kopieën van de enveloppen van de bij verweerster retour gekomen post. Daarop is te zien dat het primaire besluit op 4 augustus 2014 is gefrankeerd. De rechtbank heeft geen aanleiding om te betwijfelen dat het besluit ook op die datum door verweerster is aangeboden aan de post. Daarnaast blijkt uit de gedingstukken dat het besluit op 5 augustus 2014 ook aangetekend is verzonden naar het bij verweerster bekende laatste adres van appellante. De rechtbank heeft in het dossier geen aanknopingspunten of bewijsstukken aangetroffen voor de stelling van appellante dat zij haar vertrek van dit adres/adreswijziging tijdig heeft doorgegeven aan verweerster. De enkele stelling van appellante dat zij dit heeft gedaan, acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat verweerster het besluit van 4 augustus 2014 niet had mogen zenden aan het bij haar op dat moment bekende adres van appellante. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit van 4 augustus 2014 dan ook op de voorgeschreven wijze bekendgemaakt. Dat verweerster, nadat zij uit correspondentie met het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had afgeleid dat appellante een ander woonadres had, appellante op 21 augustus 2014 een kopie van het besluit van 4 augustus 2014 heeft gezonden, maakt niet dat daarmee een nieuwe bezwaartermijn is aangevangen. De bezwaartermijn is aangevangen op 5 augustus 2014 en het bezwaarschrift van appellante, dat op 19 september 2014 bij verweerster is binnengekomen, is niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken ingediend. Ook indien, zoals appellante heeft betoogd, het bezwaarschrift op 17 september 2014 zou zijn ontvangen bij verweerster, valt dit buiten de termijn. Ten overvloede heeft de rechtbank daarbij opgemerkt dat ook als moet worden uitgegaan van de aangetekende verzending op 5 augustus 2014, het bezwaarschrift niet binnen de termijn is ingediend. Appellante heeft aangevoerd dat het niet is gelukt om het bezwaar op 17 september 2014 naar verweerster te faxen. Daarom is het bezwaar ook per post aan verweerder verzonden. Nu het bezwaar door verweerster op 19 september 2014 is ontvangen, dus niet later dan een week na afloop van de bezwaartermijn, moet het worden geacht tijdig te zijn ingediend. Dit betoog slaagt naar het oordeel van de rechtbank echter niet omdat het ter post bezorgen op 17 september 2014 zelf ook al buiten de termijn van zes weken is gebeurd. Van het bestaan van omstandigheden op grond waarvan de te late indiening van het bezwaar appellante niet kan worden tegengeworpen is niet gebleken. Verweerster heeft het bezwaar naar het oordeel van de rechtbank terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat, omdat het Uwv op 7 augustus 2014 op de hoogte was van de adreswijziging van appellante en deze kennis aan verweerster moet worden toegerekend, verweerster het besluit niet aan het juiste adres heeft gezonden. Doordat verweerster het besluit van 4 augustus 2014 desondanks aan het voormalige adres van appellante heeft gezonden is het besluit niet op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Pas met de herhaalde verzending van het besluit van 4 augustus 2014 op 21 augustus 2014 naar het nieuwe adres van appellante is het besluit op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt, zodat het bezwaar van appellante ruimschoots binnen de bezwaartermijn is gemaakt. Appellante heeft gewezen op de uitspraak van de Raad van 29 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG4575. Ook heeft appellante naar voren gebracht dat uit geen van de gegevens naar voren komt dat de diverse brieven ook daadwerkelijk op de datum van de frankeermachine ter post zijn bezorgd. Wellicht zijn de brieven ook later dan 5 augustus 2014 aangeboden waarmee de termijn later dan op 15 september 2014 zou eindigen en dan zou indiening van het bezwaarschrift tijdig zijn geweest.
3.2.
Verweerster heeft om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht. Daarbij heeft verweerster gesteld dat het besluit van 4 augustus 2014 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt nu het is verzonden naar het laatst bekende adres van appellante. Verweerder heeft erop gewezen dat het beleid is dat post dezelfde dag nog wordt verzonden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van de Raad van 10 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2762) heeft verweerster aan haar bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voldaan als het besluit wordt verzonden aan het laatst bekende adres van appellante, ook al is dit niet meer juist, en appellante heeft nagelaten verweerster van de adreswijziging op de hoogte te stellen. Niet in geschil is dat appellante verweerster niet op de hoogte heeft gesteld dat zij het adres [adres] in april 2014 heeft verlaten. Het besluit van 4 augustus 2014 is daarom door verzending naar het adres [adres] op juiste wijze bekendgemaakt. Op appellante rustte immers de plicht om haar nieuwe (post)adres aan verweerster door te geven (vergelijk de uitspraak van de Raad 28 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2433). Appellante heeft ter zitting niet verduidelijkt op grond van welke regelgeving zij van mening is dat de adreswijziging van appellante zoals bij het Uwv bekend aan verweerster moet worden toegerekend. Deze regelgeving is ook de Raad niet bekend. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het besluit van 4 augustus 2014 op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt aan appellante.
4.2.
Artikel 6:7 van de Awb bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ook ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift
niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
De hoogste bestuursrechters hanteren als uitgangspunt dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit of een ander rechtens van belang zijnd document, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat het desbetreffende stuk is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
4.4.
Zoals hiervoor overwogen heeft verweerster het besluit van 4 augustus 2014 naar het juiste adres heeft gezonden. Er is geen aanleiding om te betwijfelen dat het besluit ook op
4 augustus 2014 door verweerster is aangeboden aan de post. De enkele stelling van appellante dat verweerster wellicht het besluit niet op 4 augustus 2014, maar pas enkele dagen later, heeft verzonden is hiervoor onvoldoende. De termijn is daarom op 5 augustus 2014 aangevangen. Appellante heeft blijkens de beschikbare gegevens – de verslaglegging van een telefoongesprek van een familielid van appellante met een medewerker van verweerster – op 31 augustus 2014 kennisgenomen van het besluit van 4 augustus 2014, dus vóór de afloop van de termijn. Verweerster heeft eerst op 19 september 2014 het bezwaarschrift van appellante ontvangen. Appellante dient aannemelijk te maken dat zij redelijkerwijs niet binnen de bezwaartermijn een (voorlopig) bezwaarschrift had kunnen indienen. Hierin is appellante niet geslaagd. Ook als het bezwaarschrift van 17 september 2014 wel per fax aan verweerster had kunnen worden verzonden, dan nog was het bezwaarschrift buiten de termijn ontvangen.
4.5.
Onduidelijkheden als waarvan in de door appellante aangehaalde uitspraak sprake is geweest, zijn door appellante niet gesteld en evenmin gebleken. Van redenen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten is evenmin gebleken. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat verweerster in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
4.6.
Uit de overwegingen 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2017.
(getekend) M. Greebe
(getekend) S.L. Alves

RH