Uitspraak
OVERWEGINGEN
23 september 2014 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 22 september 2014 ten grondslag.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het recht op ziekengeld voor appellante, die zich ziek had gemeld na een hersenbloeding. Appellante was werkzaam als productiemedewerkster en meldde zich op 12 januari 2011 ziek vanwege knieklachten. Na een ziekenhuisopname op 23 juni 2011 wegens een hersenbloeding, heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per 9 januari 2013 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, waardoor zij geen recht had op een uitkering op grond van de Wet WIA. Appellante heeft in februari 2014 opnieuw ziek gemeld, waarna zij in aanmerking werd gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet.
Het Uwv heeft op 24 juli 2014 vastgesteld dat appellante per 31 juli 2014 geen recht meer had op ziekengeld, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging. De Raad heeft de motivering van de door het Uwv ingeschakelde verzekeringsarts, W.H.J. Mutsaers, als overtuigend beoordeeld. Mutsaers concludeerde dat appellante cognitieve functiestoornissen had overgehouden aan de hersenbloeding, maar dat de verzekeringsartsen van het Uwv de beperkingen correct hadden vertaald in een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
De Raad oordeelde dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de FML en dat appellante niet in staat was om loonvormende arbeid te verrichten. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier H. Achtot, en werd openbaar uitgesproken op 8 november 2017.