ECLI:NL:CRVB:2017:3875

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2017
Publicatiedatum
8 november 2017
Zaaknummer
16/5520 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de berekening van het dagloon van een WW-uitkering met betrekking tot een verkorte referteperiode

Op 19 juli 2015 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant) betrokkene per 20 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering, waarbij het dagloon is vastgesteld op € 105,79. Appellant heeft het bezwaar van betrokkene gegrond verklaard, omdat naast het nieuwe WW-recht een ouder WW-recht is herleefd. De rechtbank Overijssel heeft in een eerdere uitspraak het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en appellant opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een referteperiode van 261 dagen en een dagloon van € 94,66. Appellant heeft de referteperiode vastgesteld op 120 dagen, conform artikel 5 van het Dagloonbesluit 2015. Betrokkene heeft niet betwist dat is uitgegaan van een verkorte referteperiode en dat tijdens deze periode loon is genoten. De Raad heeft geoordeeld dat appellant de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht correct heeft berekend en dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit 2015 buiten toepassing diende te worden gelaten.

De Raad heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Dit betekent dat appellant ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.5520 WW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
25 juli 2016, 16/373 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
Datum uitspraak: 8 november 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. N.H.H.N. Truong een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nadere reactie overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken op de bijgaande lijst, plaatsgevonden op 5 juli 2017. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Smit. Betrokkene is, met bericht, niet verschenen. Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst en wordt in elk van deze zaken afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 19 juli 2015 heeft betrokkene een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 7 augustus 2015 heeft appellant betrokkene per 20 juli 2015 in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering (nieuwe WW-recht). Daarbij is het dagloon vastgesteld op
€ 105,79.
1.3.
Appellant heeft het hiertegen gemaakte bezwaar bij besluit van 17 december 2015 (bestreden besluit) gegrond verklaard, omdat naast het nieuwe WW-recht een ouder
WW-recht is herleefd. Omdat betrokkene meerdere WW-uitkeringen naast elkaar ontvangt, is het oudere WW-recht niet meer volledig uitbetaald, maar verrekend met het nieuwe
WW-recht.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak. Voor zover in hoger beroep van belang heeft de rechtbank over het berekenen van het dagloon van het nieuwe WW-recht overwogen dat appellant, met het toepassing geven aan artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen zoals dat gold met ingang van 1 juli 2015 (Stb. 2015, 152, Dagloonbesluit 2015) door het gedurende een deel van het refertejaar genoten loon te delen door 261, het loondervingsbeginsel als grondslag voor de berekening van het dagloon heeft verlaten. Dit artikellid dient daarom in zoverre als onverbindend buiten toepassing te blijven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van een referteperiode van 261 dagen (van 1 juni 2014 tot en met 31 mei 2015) en een dagloon van € 94,66. Dit is wellicht veroorzaakt doordat appellant een onjuiste dagloonberekening in het dossier had laten zitten, waaruit deze gegevens bleken. Appellant heeft bij de berekening van het dagloon van het nieuwe WW-recht de referteperiode vastgesteld op de periode van 15 december 2014 tot en met 31 mei 2015 (120 dagen). Deze referteperiode is bepaald conform artikel 5, eerste lid, in verbinding met artikel 2, tweede lid (de Raad begrijpt: derde lid), van Dagloonbesluit 2015. Betrokkene had namelijk met ingang van 15 december 2014 tot 26 januari 2015 een WW-recht toegekend gekregen. Gedurende deze gehele verkorte referteperiode is loon genoten. De ontvangen WW-uitkering over de periode van 15 december 2014 tot 26 januari 2015 is gelet op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van Dagloonbesluit 2015 niet meegenomen. Een dergelijke bepaling kende het Dagloonbesluit voor 1 juli 2015 ook al. Daardoor is het genoten loon op goede gronden gedeeld door 120 en niet door 261. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat artikel 5, eerste lid, van Dagloonbesluit 2015 buiten toepassing diende te worden gelaten en dat appellant een nieuwe beslissing op bezwaar diende te nemen. Verder heeft appellant nog aangevoerd dat de rechtbank een te hoge proceskostenvergoeding heeft toegekend.
3.2.
Betrokkene heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het hoger beroep van appellant richt zich allereerst tegen het oordeel van de rechtbank over het nieuwe WW-recht.
4.2.
Artikel 2, derde lid, van Dagloonbesluit 2015 luidt:
“In afwijking van het eerste en tweede lid, is de referteperiode voor een reguliere
WW-uitkering korter dan een jaar, indien er in de referteperiode, bedoeld in het eerste en tweede lid, een eerder recht op een reguliere WW-uitkering is ontstaan. De referteperiode begint dan op de eerste werkloosheidsdag van dat eerdere recht en eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het arbeidsurenverlies is ingetreden als bedoeld in het eerste lid of waarin de dienstbetrekking is geëindigd als bedoeld in het tweede lid.”
4.3.
De rechtbank heeft miskend dat appellant bij de vaststelling van het dagloon van het nieuwe WW-recht met toepassing van artikel 2, derde lid, van Dagloonbesluit 2015, is uitgegaan van een referteperiode van 15 december 2014 tot en met 31 mei 2015 en dus van 120 dagen in plaats van 261 dagen. Betrokkene is niet ingegaan op hetgeen appellant in hoger beroep hierover heeft aangevoerd. Zo heeft hij niet betwist dat is uitgegaan van een verkorte referteperiode en dat tijdens deze verkorte referteperiode loon is genoten. Uitgaande van deze verkorte referteperiode, is niet gebleken dat appellant de hoogte van het dagloon van het nieuwe WW-recht onjuist heeft berekend.
4.4.
Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, slaagt het hoger beroep. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Doende wat de rechtbank had behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren. Dit betekent dat appellant ten onrechte in de proceskosten is veroordeeld. De grond tegen de te hoge veroordeling in de proceskosten behoeft dan ook geen bespreking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 17 december 2015 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange, in tegenwoordigheid van B. Dogan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2017.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Dogan

AB

[naam 1]
16/6809 WW, 17/4457 WW
[naam 2]
16/5445 WW
[naam 3]
16/1531 WW
[naam 4]
16/3702 WW, 17/4459 WW
[naam 5]
16/5713 WW, 17/4459 WW
[naam 6]
16/4096 WW, 17/4452 WW
[naam 7]
16/5280 WW, 17/4460 WW
[naam 8]
16/6598 WW, 17/5100 WW