ECLI:NL:CRVB:2017:4012

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
16/662 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellant, die als ICT-helpdeskmedewerker werkzaam was, zich op 3 december 2012 ziek gemeld wegens rugklachten. Op 7 september 2014 diende hij een aanvraag in voor een WIA-uitkering, maar het Uwv weigerde deze op 30 oktober 2014, stellende dat appellant met zijn beperkingen in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. Het bezwaar tegen deze beslissing werd ongegrond verklaard op 4 juni 2015. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Tijdens de zitting op 22 september 2017 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv vertegenwoordigd was door een andere advocaat. Appellant betoogde dat hij niet geschikt was voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, omdat deze eenzelfde fysieke belasting met zich meebrachten als zijn maatgevende functie. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat appellant in hoger beroep geen gronden had aangevoerd tegen de medische beoordeling van het Uwv. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit te betwijfelen. De rapporten van de arbeidsdeskundigen gaven voldoende onderbouwing voor de geschiktheid van de functies. Het hoger beroep werd verworpen en de eerdere uitspraak werd bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

16/662 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 december 2015, 15/4706 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.E.M. Edelmann, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Edelmann. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk in een dienstverband van 39,85 uur per week werkzaam geweest als ICT-helpdeskmedewerker, in welke functie hij onder meer units repareerde, hardware assembleerde en systeemgebruikers hielp. Vanuit een situatie dat hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontving, heeft appellant zich op 3 december 2012 wegens rugklachten ziek gemeld. Op 7 september 2014 heeft appellant een aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 30 oktober 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 1 december 2014 (einde wachttijd) geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA. Dit besluit berust op het standpunt dat appellant verminderd belastbaar is in verband met rug- en beenklachten en gehoorschade, maar met inachtneming van de voor hem vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 10 oktober 2014 in staat is de voor hem door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen, resulterend in een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 4 juni 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, kort samengevat, overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de door hen voor appellant vastgestelde belastbaarheid. Volgens de rechtbank wordt deze belastbaarheid in de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet overschreden en is er geen aanleiding om de berekening van het arbeidsongeschiktheidspercentage die op basis van deze functies is uitgevoerd voor onjuist te houden. Nu uit deze berekening volgt dat appellant voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is, heeft het Uwv, zoals de rechtbank heeft overwogen, terecht geweigerd om aan appellant per 1 december 2014 een WIA-uitkering toe te kennen.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat nu hij niet geschikt is geacht voor het verrichten van zijn maatgevende arbeid van ICT-helpdeskmedeweker, hij ook niet geschikt kan worden geacht om de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) te verrichten
,omdat in deze functies sprake is van eenzelfde fysieke belasting.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat door appellant in hoger beroep geen gronden zijn aangevoerd tegen de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
Voor het oordeel dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit ondeugdelijk is, bestaat geen aanleiding. Gewezen wordt op de rapporten van de arbeidsdeskundigen van 24 oktober 2014 en 7 mei 2015 en het resultaat functiebeoordeling, waarin de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies gemotiveerd per functie is toegelicht. Niet gebleken is dat de functies van wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur, en productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) eenzelfde fysieke belasting kennen als de maatgevende functie van appellant. Appellant heeft deze stelling ook niet onderbouwd.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

KS