ECLI:NL:CRVB:2017:4013

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2017
Publicatiedatum
17 november 2017
Zaaknummer
16/5438 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 november 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, die zich in 2011 ziek meldde vanwege psychische klachten, had een aanvraag ingediend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 21 mei 2013 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit was in rechte vast komen te staan. Appellant verzocht het Uwv om terug te komen van dit besluit, onder verwijzing naar een brief van zijn systeemtherapeut, waarin nieuwe informatie werd gepresenteerd. Het Uwv weigerde dit verzoek, omdat er volgens hen geen nieuwe feiten of omstandigheden waren.

De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende had gemotiveerd dat de informatie van de systeemtherapeut geen aanleiding gaf om de belastbaarheid van appellant te wijzigen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de brief van de systeemtherapeut meer nieuwe informatie bevatte dan alleen de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis. De Raad bevestigde echter de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de verzekeringsarts in zijn rapport voldoende had gemotiveerd dat de brief van de systeemtherapeut geen nieuwe beperkingen met zich meebracht. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

16/5438 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 juni 2016, 15/5828 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 17 november 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Roos, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2017. Namens appellant is mr. J.J.E. Stout, kantoorgenoot van mr. Roos, verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was werkzaam als [naam functie] voor 40 uur per week. Op 24 mei 2011 heeft hij zich voor dit werk in verband met psychische klachten ziek gemeld. Op 19 juli 2011 is het dienstverband geëindigd. Op 13 mei 2013 heeft hij een aanvraag op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) ingediend. Bij besluit van 2 juli 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, gegeven de uitkomsten van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, met ingang van 21 mei 2013 (einde wachttijd) geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA, omdat hij met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Dit besluit staat in rechte vast.
1.2.
Bij brief van 12 oktober 2013 heeft appellant het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 2 juli 2013, onder overlegging van een brief van 8 oktober 2013 van systeemtherapeut S.J.C.M. Hol. Bij besluit van 13 januari 2014 heeft het Uwv dit geweigerd op de grond dat appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd. Bij besluit van 4 augustus 2014 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 januari 2014 ongegrond verklaard. Het daartegen gerichte beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 15 december 2014 gegrond verklaard. De rechtbank heeft het besluit van 4 augustus 2014 vernietigd en bepaald dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv de informatie van systeemtherapeut Hol van 8 oktober 2013 ten onrechte niet heeft aangemerkt als nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
1.3.
Bij besluit van 28 januari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar, onder verwijzing naar een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 12 januari 2015, opnieuw ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, voor zover thans van belang, overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep zorgvuldig onderzoek heeft verricht. De informatie in de brief van 8 oktober 2013 van systeemtherapeut Hol is door hem beoordeeld waarbij hij uitvoerig is ingegaan op de gestelde diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis en de vermelde psychische klachten. Volgens de rechtbank is er geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voor onjuist te houden, zodat de brief van 8 oktober 2013 geen grond oplevert om het besluit van 2 juli 2013 te herzien.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat uit de brief van 8 oktober 2013 meer nieuwe informatie blijkt dan de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens appellant blijkt uit de brief dat appellant meer beperkt is dan destijds is aangenomen en dat het voor appellant op sommige gebieden zelfs onleefbaar is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had volgens appellant moeten motiveren waarom dit niet heeft geleid tot het aannemen van meer of andere beperkingen per 21 mei 2013.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het verzoek van appellant van 12 oktober 2013 is een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit. Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft – ook – de Raad zijn rechtspraak voor de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan het verzoek in bezwaar alsnog inhoudelijk heeft beoordeeld en de afwijzing van het verzoek heeft gehandhaafd, betekent dit dat de bestuursrechter het besluit aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst als ware dit het eerste besluit op de aanvraag of het verzoek.
4.2.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 12 januari 2015 afdoende heeft gemotiveerd dat de brief van 8 oktober 2013 van systeemtherapeut Hol niet leidt tot een wijziging in de belastbaarheid van appellant per 21 mei 2013. In de FML van 25 juni 2013 is destijds in verband met de psychische problematiek van appellant in de rubriek persoonlijk functioneren een beperking opgenomen voor verdelen van de aandacht. Vastgelegd is dat appellant is aangewezen op een voorspelbare werksituatie, zonder veelvuldige storingen en onderbrekingen, zonder veelvuldige deadlines of productiepieken en – vanwege medicatiegebruik – zonder verhoogd persoonlijk risico. In de rubriek sociaal functioneren is appellant sterk beperkt geacht op emotionele problemen van anderen hanteren en omgaan met conflicten en beperkt geacht op samenwerken. Vastgelegd is dat appellant is aangewezen op werk waarin zo nodig kan worden teruggevallen op directe collega’s of leidinggevenden en op werk dat geen leidinggevende aspecten bevat. In verband met zijn psychische problemen is appellant in de rubriek aanpassing aan fysieke omgevingseisen verder nog beperkt geacht op geluidsbelasting. De Raad heeft geen aanknopingspunten dat met deze beperkingen en voorwaarden voor het verrichten van werk onvoldoende is tegemoetgekomen aan de klachten en beperkingen die appellant als gevolg van de bij hem nadien vastgestelde borderline persoonlijkheidsstoornis ondervindt. Ook overigens geeft de brief van 8 oktober 2013 geen aanknopingspunten dat er in de FML van 25 juni 2013 meer of andere beperkingen voor het verrichten van arbeid aangenomen hadden moeten worden. In zijn rapport van 2 november 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nogmaals toegelicht dat de informatie van Hol, behoudens een meer specifieke duiding van de persoonlijkheidsstoornis als bordelinestoornis geen aspecten bevat die niet zijn meegewogen bij de beoordeling. Voorts heeft de verzekeringsarts met juistheid vermeld dat latere ontwikkelingen in 2014 niet kunnen worden betrokken bij de beoordeling, als thans in geding.
5. De overwegingen in 4.1 en 4.2 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van I.G.A.H. Toma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) I.G.A.H. Toma

RB