ECLI:NL:CRVB:2017:4045

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 november 2017
Publicatiedatum
22 november 2017
Zaaknummer
16/4063 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het hoger beroep inzake ziekengeld op grond van de Ziektewet na eerstejaars beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 21 november 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich op 6 januari 2014 ziek meldde met lichamelijke en psychische klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante per 6 februari 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door het Uwv. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij door haar pijnklachten niet in staat is om een uur aaneengesloten te werken en dat haar Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet correct is, omdat deze geen rekening houdt met haar beperkingen. Het Uwv heeft echter bevestigd dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die de stellingen van appellante ondersteunen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt zijn voor appellante.

De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.4063 ZW

Datum uitspraak: 21 november 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
13 mei 2016, 15/6010 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2017. Appellante is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als productiemedewerkster vleesverwerking. Op 6 januari 2014 heeft zij zich ziek gemeld met lichamelijke, en psychische klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 9 december 2014 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 december 2014. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog meer dan 65% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van
18 december 2014 vastgesteld dat appellante met ingang van 6 februari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 21 augustus 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 19 augustus 2015.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij wegens haar pijnklachten onmogelijk één uur aaneengesloten kan werken. De klachten zijn voor en na het gynaecologisch onderzoek niet veranderd, zodat appellante niet geschikt kan worden geacht voor de geduide functies. Ook kan de rechterarm niet gebruikt worden, waardoor de FML verder dient te worden aangepast. Nu dit niet is gebeurd is volgens appellante sprake van een onzorgvuldig onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellante op het spreekuur van 9 december 2014 lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft daarbij geen duidelijke afwijkingen gevonden. Deze arts was op de hoogte van de aspecifieke rugklachten en de buikklachten waarvoor appellante onder behandeling is bij de gynaecoloog en de MDL-arts, die beiden geen verklaring hebben kunnen vinden. Hoewel de klachten van appellante medisch niet goed te objectiveren zijn, zijn ze voldoende consistent om haar te beperken voor fysiek zware arbeid.
4.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft appellante naar aanleiding van haar bezwaar onderzocht op het spreekuur van 6 mei 2015. Bij dit onderzoek beschikte deze arts over informatie van de behandelend gynaecoloog, de MDL-arts, de huisarts en de neuroloog. In het rapport van 19 augustus 2015 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat uit deze informatie blijkt dat de gynaecoloog de aanwezige cyste niet verantwoordelijk acht voor de buikklachten. De MDL-arts kon behoudens twee poliepen geen afwijkingen vinden en de neuroloog heeft een cervicale hernia uitgesloten. Wel is in bezwaar duidelijk geworden dat sprake is van sensomotorische ulnaropathie rechts, die aanleiding is om zware belasting van de rechterarm te vermijden. Nu appellante in de FML van 9 december 2014 al door de verzekeringsarts beperkt is geacht voor duwen/trekken, tillen/dragen en frequent lichte lasten hanteren tijdens werk, bestaat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen noodzaak om de FML verder aan te passen.
4.4.
De gronden die appellante in hoger beroep heeft aangevoerd zijn in essentie een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig is geweest en dat er geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van het Uwv. De rechtbank heeft de beroepsgronden van appellante afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel van de rechtbank ten grondslag liggen worden geheel onderschreven.
4.5.
Daar wordt het volgende aan toegevoegd. Appellante heeft ook in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die haar stellingen kunnen ondersteunen. Dat sprake is van gedeeltelijke bedlegerigheid omdat de pijn met vlagen komt opzetten en dat appellante daarom onmogelijk één uur aaneengesloten kan werken, vindt geen bevestiging in de voorhanden medische informatie. Dit geldt eveneens voor de stelling van appellante dat zij haar rechterarm nagenoeg niet kan gebruiken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, gelet op wat onder 4.3 is vermeld, inzichtelijk gemotiveerd dat de beperkingen zoals deze zijn opgenomen in de FML van 9 december 2014, geen verdere aanvulling behoeven.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. Het Uwv heeft daarom op goede gronden besloten dat appellante per
5 januari 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet, in tegenwoordigheid van H. Achtot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2017.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) H. Achtot

RH