ECLI:NL:CRVB:2017:4154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
1 december 2017
Zaaknummer
15/6785 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herziening van WAO-uitkering wegens gebrek aan nieuwe feiten of veranderde omstandigheden

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om herziening van zijn WAO-uitkering door het Uwv. Appellant, die zich op 4 november 2010 ziek meldde wegens psychische klachten, heeft in het verleden verschillende besluiten ontvangen van het Uwv, waarbij zijn recht op uitkering werd vastgesteld. Het Uwv heeft in eerdere besluiten geconcludeerd dat appellant niet arbeidsongeschikt is en heeft zijn verzoek om herziening afgewezen, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn gepresenteerd die deze herziening zouden rechtvaardigen.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant opnieuw gesteld dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Hij heeft verzocht om een deskundige te benoemen voor onderzoek. Het Uwv heeft echter bevestigd dat er geen nieuwe feiten zijn die de eerdere besluiten ondermijnen.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 1 december 2017 geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. De Raad heeft de eerdere beoordelingen van de verzekeringsarts bevestigd en geconcludeerd dat de afwijzing van het verzoek om herziening terecht was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen, aangezien de ingebrachte informatie geen evidente wijzigingen in het medisch toestandsbeeld van appellant laat zien. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd en er is geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

15/6785 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 september 2015, 15/1311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Marokko (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en stukken ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en rapporten ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als reachtruckchauffeur/magazijnmedewerker. Hij heeft zich op 4 november 2010 ziek gemeld wegens psychische klachten. Bij besluit van
9 oktober 2012, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 12 maart 2013, heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 1 november 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat appellant met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft vervolgens van 13 november 2013 tot 17 februari 2014 ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) ontvangen. Bij besluit van 14 februari 2014 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant per 17 februari 2014 weer geschikt geacht wordt voor ten minste één van de eerder in het kader van de Wet WIA voorgehouden functies. Appellant is nadien naar Marokko teruggekeerd.
1.2.
Bij brieven van 16 juni 2014 en 29 augustus 2014 heeft appellant het Uwv verzocht zijn recht op een WAO-uitkering te beoordelen. Bij besluit van 18 november 2014 heeft het Uwv dit verzoek onder verwijzing naar zijn besluit van 12 maart 2013 afgewezen.
1.3.
Bij besluit van 4 februari 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 november 2014 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe dwingen om terug te komen van de besluiten van 12 maart 2013 en 14 februari 2014 en voor zover appellant met zijn aanvraag herziening voor de toekomst beoogd heeft, deze aanvraag niet in behandeling genomen kan worden omdat appellant geen feiten en of omstandigheden heeft aangedragen die deze aanvraag ondersteunen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar informatie van zijn vroegere huisarts in Nederland en zijn behandeld arts in Marokko, neuropsychiater D. Abdelkader, herhaald dat hij nog steeds ziek is, dat zijn gezondheidstoestand is verslechterd en dat hij volledig arbeidsongeschikt is. Appellant heeft de Raad verzocht een deskundige te benoemen voor een onderzoek.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, om bevestiging van de aangevallen uitspraak verzocht.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan, wanneer geen nieuwe gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
4.2.
In een uitspraak van 14 januari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:1) heeft de Raad zijn rechtspraak met betrekking tot verzoeken als hier aan de orde nader gepreciseerd. Onder meer is in die uitspraak overwogen dat bij een doorlopende periodieke aanspraak, voor de toetsing een splitsing moet worden aangebracht tussen de periode voorafgaande aan de aanvraag en de periode na de aanvraag. Nadien heeft de Raad in een uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten over een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. In een uitspraak van 3 maart 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:894) tenslotte heeft de Raad geoordeeld dat bij een afwijzing door het Uwv met toepassing van artikel 4:6 van de Awb de uitspraak van de Raad van 14 januari 2015 onverminderd van belang blijft.
4.3.
In een geval als het voorliggende, waarin het bestuursorgaan toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, betekent dit dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het bestuursorgaan zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn.
4.4.
Met juistheid heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv, dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden niet is gebleken, onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapporten van 12 januari 2016 en 12 september 2017 toegelicht dat de door appellant ingebrachte informatie van zijn huisarts van 18 november 2010 reeds is betrokken bij de eerdere beoordelingen. Voorts is bij die beoordelingen meegewogen dat bij appellant sprake is van een PTSS, paniekstoornis en psychotische symptomen, waarvoor appellant medicatie gebruikt. Appellant is in verband hiermee per einde wachttijd beperkt geacht in het persoonlijk en sociaal functioneren.
4.5.
Uit de uitspraak van de Raad van 20 december 2016 volgt dat een dergelijke vaststelling de afwijzing van een herhaalde aanvraag in beginsel kan dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd evenwel tot het oordeel komen dat het besluit op de herhaalde aanvraag evident onredelijk is. Wat appellant in het onderliggende geval heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
4.6.
Voor zover de aanvraag van appellant betrekking heeft op de toekomst, voldeed de aanvraag, uiterlijk in de bezwaarfase, evenmin aan de daaraan te stellen eisen en mocht het Uwv de aanvraag afwijzen. Appellant heeft immers uiterlijk in de bezwaarfase geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die, hoewel geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, leiden tot het oordeel dat het besluit waarvan herziening is gevraagd, niet kan worden gehandhaafd voor zover het gaat om eventuele aanspraken voor de toekomst. Voor zover de aanvraag van appellant moet worden opgevat als een Amber-verzoek, voldeed de aanvraag evenmin aan de daaraan te stellen eisen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 12 september 2017 inzichtelijk gemotiveerd dat de inhoud van de verklaringen van neuropsychiater Abdelkader uit 2015 en 2016 en de aangehechte medicatievoorschriften geen evidente wijzigingen laten zien in het medisch toestandsbeeld van appellant ten opzichte van november 2012. Deze informatie ziet bovendien niet op de in geding zijnde datum. Verder laat de medicatie geen evidente wijziging zien. Gelet op het vorenstaande wordt geen aanleiding gezien voor het inschakelen van een deskundige.
4.7.
Uit 4.1 tot en met 4.6 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak
.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma

TM