ECLI:NL:CRVB:2017:4181

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
15/4314 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering op basis van medische grondslag en geschiktheid voor functies

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Appellante, die sinds 2006 met psychische klachten uitgevallen was, ontving aanvankelijk een loongerelateerde WGA-uitkering. Na een herkeuring door het Uwv in 2013, waarbij beperkingen werden vastgesteld, werd haar uitkering per 1 maart 2014 beëindigd. Appellante was van mening dat haar beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat zij meer beperkt was dan het Uwv had aangenomen. De rechtbank oordeelde echter dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld en dat de medische grondslag van het besluit deugde. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere gronden herhaald, maar de Raad oordeelde dat er geen nieuwe informatie was die de eerdere conclusies van het Uwv kon ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de FML voldoende rekening hield met de klachten van appellante. De Raad wees ook het verzoek van appellante om een onafhankelijk deskundige te raadplegen af, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen van het Uwv. De uitspraak werd openbaar gedaan op 1 december 2017.

Uitspraak

15/4314 WIA
Datum uitspraak: 1 december 2017
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland
van 28 april 2015, 14/4748 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.J. Aanen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Voor appellante is verschenen mr. Aanen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, werkzaam geweest als kassière voor 30 uur per week bij een supermarkt, is met ingang van 16 januari 2006 uitgevallen met psychische klachten. Naar aanleiding van een aanvraag om uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is aan appellante na een medisch onderzoek met ingang van 14 januari 2008 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Deze uitkering is na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering met ingang van 14 juli 2009 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
Bij brief van 13 september 2013 heeft de (ex)werkgever van appellante verzocht om een herkeuring, omdat de volledige arbeidsongeschiktheid duurzaam zou zijn. Een door de bedrijfsarts ingevulde vragenlijst werd meegezonden. Na een medisch onderzoek heeft de verzekeringsarts beperkingen vastgesteld voor het verrichten van arbeid en deze neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Op basis van deze FML heeft de arbeidsdeskundige een aantal functies geselecteerd die appellante geacht wordt te kunnen vervullen en op grond waarvan geen verlies aan verdiencapaciteit resteert. Bij besluit van
13 december 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat de WGA-uitkering met ingang van 1 maart 2014 wordt beëindigd, omdat appellante met ingang van 4 december 2013 geacht wordt een bepaald inkomen te verdienen.
1.3.
In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat onvoldoende aandacht is besteed aan de oorzaken en de belemmeringen in het dagelijkse functioneren. Gewezen is op de gang van zaken bij de beoordeling door het Uwv die appellante vreemd voorkwam. Desgevraagd hebben GZ-psycholoog i.o. L.C.M. Verhoeven en psychotherapeut
drs. M. Leferink op Reinink op 9 juni 2014 informatie ingestuurd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft een aantal aanvullende beperkingen in de FML opgenomen en onder meer overwogen dat uit energetische overwegingen en in verband met de behandeling aanleiding bestaat tot het aannemen van een urenbeperking van 8 uur per dag, 20 tot 24 uur per week. Een situatie van volledige arbeidsongeschiktheid is niet van toepassing geacht, omdat geen sprake meer was van de intensieve therapie, die in 2008 werd gevolgd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft alle eerder geduide functies laten vervallen en nieuwe functies geselecteerd. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 24,5%. Bij besluit van 17 juli 2014 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. In beroep heeft appellante herhaald dat zij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Zij heeft er in dit verband op gewezen dat haar gezondheidssituatie is verslechterd en de bedrijfsarts van mening is dat sprake is van een progressief beloop van de beperkingen. Een brief van de huisarts van 5 december 2014 en van de GZ-psycholoog van
24 maart 2014 is ingezonden. Het Uwv heeft op de informatie gereageerd en het ingenomen standpunt gehandhaafd.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft overwogen dat in de gronden die appellante heeft aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden zijn voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante onjuist heeft vastgesteld. De visie van de
GZ-psychologen dat appellante niet meer voor 100% zou worden goedgekeurd hield verband met de depressieve klachten van appellante. Deze zijn door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de beoordeling meegewogen. Dat de bedrijfsarts appellante volledig arbeidsongeschikt achtte heeft de rechtbank niet doorslaggevend geacht, nu dat standpunt niet is gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank de geschiktheid voor de geduide functies voldoende toegelicht geacht.
4.1.
Appellante heeft in hoger beroep de door haar in bezwaar en beroep naar voren gebrachte gronden gehandhaafd.
4.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.
Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel over de medische grondslag van het bestreden besluit dan de rechtbank heeft gegeven. De rechtbank heeft toereikend gemotiveerd dat een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden en dat uit nader ingezonden informatie van de bedrijfsarts, de huisarts en de behandelend GZ-psycholoog niet kan worden opgemaakt dat de beperkingen van appellante met ingang van de datum in geding onjuist zijn.
5.2.
Appellante heeft in hoger beroep geen nadere informatie in geding gebracht die haar standpunt verder ondersteunt. De beschikbare medische gegevens geven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door het Uwv vastgestelde beperkingen.
5.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat met de FML van 19 mei 2014 in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellante. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag.
5.4.
Uitgaande van de juistheid van de voor appellante vastgestelde beperkingen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar behoren gemotiveerd dat de belasting van deze functies de belastbaarheid van appellante niet overschrijdt.
5.5.
Het ter zitting gedane verzoek van appellante om raadpleging van een onafhankelijk deskundige wordt afgewezen. Overwogen wordt dat de gestelde disbalans tussen het standpunt van de verzekeringsartsen van het Uwv en dat van de bedrijfsarts daartoe geen aanleiding geeft, omdat de verzekeringsartsen de bevindingen van de behandelend sector hebben gevolgd en mede op basis daarvan tot een verdergaande vaststelling van de belastbaarheid zijn gekomen, terwijl de bedrijfsarts zijn afwijkende oordeel niet heeft onderbouwd.
5.6.
Uit wat in 5.1 tot en met 5.5 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma

IJ