ECLI:NL:CRVB:2017:4206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2017
Publicatiedatum
6 december 2017
Zaaknummer
16/4452 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake indicatie voor Persoonlijke Verzorging onder de AWBZ

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, vertegenwoordigd door zijn moeder, tegen een besluit van het CIZ met betrekking tot de indicatie voor Persoonlijke Verzorging. Appellant, geboren op 18 februari 2012, lijdt aan het syndroom van Temple, fructokinase deficiëntie en chronische diarree. Het CIZ heeft op 8 augustus 2014 een indicatie verleend voor verschillende zorgfuncties, maar na een verzoek tot wijziging op 25 november 2014, is de indicatie aangepast. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanpassing, wat leidde tot een medisch advies van CIZ dat de ontwikkelingsachterstand van appellant bevestigde, maar niet voldoende onderbouwing bood voor een hogere indicatie.

De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen het besluit van CIZ ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant opnieuw verzocht om een hogere indicatie voor Persoonlijke Verzorging, waarbij de moeder van appellant aanvoert dat de tijd voor verschoning van de luier onvoldoende is, gezien de beweeglijkheid van appellant. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellant niet voldoende zijn onderbouwd en dat de indicatie van 4,08 uur per week voldoende ruimte biedt voor extra zorg indien nodig. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de AWBZ niet voorziet in het verschonen van beddengoed en kleding, wat onder de Wet maatschappelijke ondersteuning valt.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst de verzoeken van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/4452 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 mei 2016, 15/5256 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

Datum uitspraak: 6 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant, wettelijk vertegenwoordigd door zijn moeder L. El Baroudi, heeft
mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2017. Namens appellant is verschenen mr. Kaya. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 18 februari 2012, is bekend met het syndroom van Temple, fructokinase deficiëntie en chronische diarree. In verband daarmee heeft CIZ appellant bij besluit van 8 augustus 2014 een indicatie verleend op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de functies Behandeling Groep, klasse 6 voor de periode van
8 augustus 2014 tot en met 7 augustus 2016, en Begeleiding Individueel, klasse 2 voor de periode van 8 augustus 2014 tot en met 7 augustus 2015.
1.2.
Nadat appellant op 25 november 2014 heeft verzocht om deze indicatie te wijzigen, heeft CIZ bij besluit van 5 december 2014 appellant geïndiceerd voor Behandeling Groep, klasse 9, voor de periode van 3 december 2014 tot en met 7 augustus 2016. CIZ heeft de indicatie voor de functie Begeleiding Individueel voor de periode van 3 december 2014 tot en met
7 augustus 2015 gehandhaafd op klasse 2.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant gemaakte bezwaar tegen het besluit van
5 december 2014 heeft de medisch adviseur van CIZ op 8 juni 2015 een medisch advies uitgebracht. In dit advies is vermeld dat sprake is van een sterke ontwikkelingsachterstand bij appellant. Er is te weinig onderbouwing om te spreken van ernstig probleemgedrag. Op het kinderdagcentrum heeft appellant laten zien leerbaar te zijn en sociaal om te gaan met andere kinderen. Op het gebied van persoonlijke verzorging moet appellant in verband met de chronische diarree bovengebruikelijk frequent worden verschoond.
1.4.
Bij besluit van 9 juli 2015 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar het medisch advies van 8 juni 2015, gegrond verklaard, aan appellant een indicatie verleend voor Persoonlijke Verzorging, klasse 3 voor de periode van 3 december 2014 tot en met 31 december 2015, de Behandeling Groep beëindigd op 31 december 2015 en de Begeleiding Individueel beëindigd op 7 augustus 2015. CIZ heeft hierbij overwogen dat sprake is van 49 bovengebruikelijke verschoningen per week, wat neerkomt op ruim vier uur per week. Een indicatie voor Persoonlijke Verzorging van 4 tot 6,9 uur per week geeft dan voldoende ruimte voor eventuele extra zorg. Voor appellant zijn ontwikkelingsachterstand is multidisciplinaire behandeling in een groep aangewezen. Appellant heeft ten slotte geen aanspraak (meer) op Begeleiding Individueel omdat begeleiding van en toezicht op een driejarige valt onder gebruikelijke zorg.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant wil in aanmerking komen voor een hogere indicatie voor Persoonlijke Verzorging. Appellant bestrijdt niet de frequentie van het verschonen, maar enkel de tijd die in zijn geval hiermee gemoeid is. De moeder van appellant geeft hierbij aan dat appellant erg beweeglijk is tijdens het verschonen en appellant en zijn kleding ook gewassen moeten worden.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Tussen partijen is enkel in geding de omvang van de bij het bestreden besluit gegeven indicatie voor de functie Persoonlijke Verzorging.
4.2.
Appellant heeft ook in hoger beroep niet onderbouwd dat in zijn geval meer tijd gemoeid is met het verschonen van de luier. De enkele stelling van zijn moeder is hiervoor onvoldoende. Van belang is dat de door moeder gestelde problemen bij het verschonen van appellant evenmin worden bevestigd door het kinderdagverblijf dat appellant doordeweeks dagelijks opvangt.
4.3.
De rechtbank heeft er terecht op gewezen dat appellant is geïndiceerd voor klasse 3 en dat dit 4 tot 6,9 uur per week zorg betreft. Uitgaande van de 4,08 uur per week te verlenen bovengebruikelijke zorg, betekent dit dat de indicatie voldoende ruimte laat voor eventueel extra benodigde zorg. Verder heeft de rechtbank met juistheid daarbij geoordeeld dat niet de AWBZ, maar de Wet maatschappelijke ondersteuning voorziet in het verschonen van beddengoed en kleding.
4.4.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.S. de Vries, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017.
(getekend) D.S. de Vries
(getekend) S.L. Alves

KS