1.5.Bij besluit van 14 oktober 2015, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 januari 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellante vanaf 1 november 2015 gedurende een maand met 100% verlaagd. Het college heeft aan deze maatregel ten grondslag gelegd dat appellante niet of onvoldoende heeft meegewerkt aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak. Daartoe heeft het college vastgesteld dat appellante op grond van het plan van aanpak is aangemeld voor een ondersteunings- en begeleidingstraject en dat zij zonder bericht van verhindering of afmelding op geen van de uitnodigingen voor startbijeenkomsten in het kader van het begeleiden naar werk is verschenen. Appellante heeft weliswaar verklaard dat zij niet in staat was naar de startbijeenkomst van 31 augustus 2015 te komen vanwege een spoedopname in het ziekenhuis de dag daarvoor, maar uit de door haar overgelegde stukken blijkt alleen van een ziekenhuisopname op 17 september 2015. Er zijn geen stukken ingediend waaruit blijkt van een eerdere opname of een opname voorafgaand aan de startbijeenkomsten van 28 en 30 september 2015. Appellante heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet naar de startbijeenkomsten kon komen omdat zij (nog steeds) te ziek was. Verder heeft het college het standpunt ingenomen dat de door appellante genoemde problemen met de internetprovider en de omstandigheid dat appellante, zoals zij tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft verklaard, haar mobiele telefoon was kwijtgeraakt, geen reden vormen om zonder afzegging niet naar de startbijeenkomsten te komen, mede omdat er voldoende andere mogelijkheden waren om contact op te nemen met de Diamant Groep.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen, voor zover van belang, dat het door het college aangeboden begeleidingstraject door de Diamant Groep een passende re-integratievoorziening is, dat appellante verplicht is daaraan mee te werken en dat appellante, door zonder berichtgeving niet op de startbijeenkomsten van de Diamant Groep te verschijnen, geen (volledig) gebruik heeft gemaakt van een door het college aangeboden
re-integratievoorziening. Het college is dan op grond van artikel 18, vierde lid, onder h, in samenhang met het vijfde lid, van de Pw en artikel 31, eerste lid, van de Verzamelverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015, verplicht de bijstand van appellante te verlagen met 100% voor ten minste een maand. Naar het oordeel van de rechtbank heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt nu zij niet (met stukken) heeft onderbouwd dat zij een dag voor de startbijeenkomst(en) of in de betreffende periode in het ziekenhuis was opgenomen. Ook heeft zij niet onderbouwd dat zij vanwege klachten, die enkele dagen na een epileptische aanval aanhouden, niet op de bijeenkomsten aanwezig kon zijn en zij heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij zich niet kon afmelden.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.