ECLI:NL:CRVB:2017:4231

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
17/2701 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar WIA-uitkering wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die een WIA-uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak naar aanleiding van een niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar van de appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 april 2016, waarin zijn arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 45 tot 55%. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het niet tijdig was ingediend. De rechtbank Amsterdam had deze beslissing bevestigd in een eerdere uitspraak op 10 maart 2017.

De appellant stelde dat hij het besluit pas op 7 juni 2016 had ontvangen, omdat het per abuis op het adres van zijn neef was bezorgd. De rechtbank oordeelde echter dat de appellant niet aannemelijk had gemaakt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad bevestigt deze overwegingen en stelt vast dat de bezwaartermijn liep van 29 april 2016 tot en met 9 juni 2016. Aangezien het bezwaarschrift pas op 30 juni 2016 ter post was bezorgd, was het niet tijdig ingediend.

De Raad komt tot de conclusie dat de argumenten van de appellant niet voldoende zijn om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van de appellant. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 december 2017.

Uitspraak

17/2701 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 maart 2017, 16/6109 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Polen (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2017
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. Appellant is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1.
Aan appellant is een WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 13 november 2013, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 53,62%. Bij besluit van 28 april 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant nog steeds 45 tot 55% arbeidsongeschikt is en dat de hoogte en wijze van uitbetaling van de WIA-uitkering niet wijzigen.
1.2.
Appellant heeft bij brief, gedateerd 9 juni 2016, bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij beslissing op bezwaar van 25 augustus 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens niet tijdige indiening van het bezwaar.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat vaststaat dat het Uwv het besluit van
28 april 2016 heeft verzonden naar het door appellant opgegeven adres en dat appellant dit besluit heeft ontvangen. Appellant heeft aangevoerd dat hij het besluit pas op 7 juni 2016 heeft ontvangen, omdat het door de Poolse post per abuis op het adres van zijn neef is bezorgd. Vervolgens heeft appellant bij brief, gedateerd 9 juni 2016, bezwaar gemaakt. Deze brief is, blijkens het stempel van de Poolse post, op 30 juni 2016 ter post bezorgd en vervolgens op 5 juli 2016 door het Uwv ontvangen. Nu de bezwaartermijn liep van 29 april 2016 tot en met 9 juni 2016 en het bezwaarschrift op 30 juni 2016 ter post is bezorgd, is het niet tijdig ingediend. De door appellant aangevoerde omstandigheid van verkeerde postbezorging is volgens de rechtbank niet aannemelijk gemaakt en doet hieraan dan ook niet af.
2.1.
In hoger beroep heeft appellant medische gronden aangevoerd en medische verklaringen overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt dat het besluit van 28 april 2016 onjuist is.
2.2.
Het Uwv heeft het bij het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat vaststaat dat het Uwv het besluit van
28 april 2016 heeft verzonden naar het door appellant opgegeven adres en dat appellant dit besluit heeft ontvangen. Nu niet in geschil is dat het besluit van 28 april 2016 aan het adres van appellant is verzonden, terwijl appellant evenmin heeft betwist dat hij dat besluit ook heeft ontvangen is, gelet op de vaste rechtspraak van de Raad op dit punt (ECLI:NL:CRVB:2005:AT7061), gegeven dat aan de wettelijke voorwaarden voor het aanvangen van de bezwaartermijn is voldaan. De Raad ziet geen grond om te betwijfelen dat het besluit van 28 april 2016 niet op dezelfde dag is verzonden. De bezwaartermijn is derhalve aangevangen op 29 april 2016 en de laatste dag waarop een bezwaarschrift kon worden ingediend was 9 juni 2016. Nu appellant het bezwaarschrift ter post heeft bezorgd op 30 juni 2016, is de termijn overschreden.
3.3.
Terecht heeft de rechtbank overwogen dat het argument van appellant dat het besluit is bezorgd op het adres van zijn neef, waardoor hij het pas op 7 juni heeft ontvangen, niet aannemelijk is geworden. Hierin kan dan ook geen grond zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht. Het argument van appellant dat de late ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv aan de Poolse post te verwijten valt is evenmin aannemelijk gemaakt, en kan daarom ook niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.
3.4.
Gelet op de overwegingen 3.2 en 3.3 slaagt het hoger beroep niet.
3.5.
Voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

JL