ECLI:NL:CRVB:2017:4234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2017
Publicatiedatum
8 december 2017
Zaaknummer
16/253 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische beperkingen van appellant in het kader van de WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, die als machineoperator werkte, was op 19 december 2012 uitgevallen door rechter heupklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering heeft een verzekeringsarts de appellant onderzocht en beperkingen vastgesteld in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Het Uwv heeft vervolgens besloten dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanknopingspunten waren voor de stelling dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant niet adequaat hadden vertaald naar de FML. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens ingebracht die de juistheid van de vastgestelde beperkingen in twijfel trokken.

De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende rekening had gehouden met de klachten van appellant en dat de geselecteerde functies binnen de belastbaarheid van appellant vielen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies, waaronder de functie van chauffeur heftruck, geen overschrijding opleverden van de belastbaarheid van appellant. De Raad wees het verzoek om schadevergoeding af en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16/253 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
29 december 2015, 15/2096 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 8 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en met een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geantwoord op een vraag van de Raad.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2017. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dijk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.R. Bos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, laatstelijk voor zijn uitval werkzaam als machineoperator, is op
19 december 2012 uitgevallen met (al eerder bestaande) rechter heupklachten.
1.2.
Naar aanleiding van een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft een medisch onderzoek plaatsgevonden waarbij een verzekeringsarts appellant lichamelijk en psychisch heeft onderzocht en dossieronderzoek heeft verricht. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant als gevolg van de heupklachten is aangewezen op lichamelijk niet al te zwaar werk en met beperkte sta- en loopbelasting. De beperkingen heeft de verzekeringsarts vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 20 oktober 2014. Nadat de arbeidsdeskundige passende functies heeft geselecteerd tot het vervullen waarvan appellant in staat is geacht, heeft het Uwv bij besluit van 6 november 2014 vastgesteld dat voor appellant geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering omdat hij met ingang van 17 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.3.
Bij de behandeling van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 december 2014 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 28 mei 2015 aanleiding gezien de FML aan te passen op de punten het buigen en het frequent buigen tijdens het werk, het knielen en hurken en het geknield of gehurkt actief zijn. Met de aangepaste FML heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld. Omdat twee functies alsnog niet geschikt bleken, heeft hij na raadpleging van het CBBS systeem functies bijgeduid. Uitgaande van deze functies heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Bij besluit van
9 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante en het Uwv opgedragen het door appellant betaalde griffierecht
te vergoeden. Het verzoek om schadevergoeding is afgewezen.
2.2.
Daartoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van voldoende zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft recente medische informatie die nog niet beschikbaar was ten tijde dat de bedrijfsarts zijn
rapport heeft opgesteld, betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd geconcludeerd waarom hij op bepaalde beoordelingspunten in de FML tot een andere beoordeling komt dan de bedrijfsarts. Voorts heeft deze arts bij het vaststellen van de beperkingen rekening gehouden met het Protocol aspecifieke lage rugklachten als ook met de door appellant aangegeven heupklachten. Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen onjuist zouden zijn.
2.3.
Over de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat in de functie van elektronica-monteur een ontoelaatbare relativering voorkomt met betrekking tot de maximale tijd van het staan. Deze functie komt te vervallen. Er resteren voldoende functies om de schatting op te baseren. Deze functies zijn door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende toegelicht en passen binnen de belastbaarheid van appellant. Afgezet tegen het maatmanloon, resulteert dit in een verlies van verdienvermogen van 21,99% waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid nog steeds minder dan 35% blijft.
3.1.
Het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand heeft gelaten. Daarbij heeft appellant zich onveranderd op het standpunt gesteld dat zijn heupklachten onvoldoende tot zijn recht komen in de FML. Het Protocol aspecifieke lage rugklachten hecht veel waarde aan de beoordeling van de bedrijfsarts. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft onvoldoende gemotiveerd waarom ten nadele van appellant is afgeweken van de FML die is opgesteld door de bedrijfsarts, terwijl deze laatste appellant meer heeft gezien. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat appellant zijn standpunt niet heeft onderbouwd met medische stukken en heeft ten onrechte geen deskundige benoemd. Met de verwijzing naar de rapporten van de bedrijfsarts en de door deze vastgestelde FML, heeft appellant voldoende bestreden dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep opgestelde FML niet juist is. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hij de geselecteerde functies, gelet op zijn beperkingen, niet kan vervullen. Meer in het bijzonder acht appellant de functie van chauffeur heftruck niet geschikt vanwege de mogelijkheid dat in deze functie lang gezeten moet worden.
3.2.
Het Uwv heeft zijn standpunt gehandhaafd dat in voldoende mate rekening is gehouden met de klachten van appellant. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. Naar aanleiding van een vraag van de Raad heeft het Uwv in hoger beroep een nader rapport van 24 augustus 2017 ingebracht waarin de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat met de door appellant aangegeven heup- en rugklachten rekening is gehouden en dat de informatie van de behandeld sector daarbij is betrokken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat er geen aanknopingspunten te vinden zijn voor het standpunt dat het medisch onderzoek naar de beperkingen van appellant onzorgvuldig is geweest en dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellant van de rug en de heup niet adequaat hebben vertaald naar beperkingen in de FML van 28 mei 2015. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 28 mei 2015 gemotiveerd geconcludeerd dat bij appellant sprake is van chronische pijnklachten van de rechterheup en lage rug die te duiden zijn als aspecifieke tendomyogene klachten. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de informatie van 5 januari 2015 van de revalidatiearts en van 26 augustus 2014 van de orthopedisch chirurg betrokken. Beiden hebben geen duidelijke verklaring gevonden voor de klachten en hebben geconcludeerd dat de klachten voortkomen vanuit de spieren en aanhechtingen dan wel tendomyogeen van aard zijn. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het rapport van 28 mei 2015 uitdrukkelijk de door de bedrijfsarts opgestelde FML betrokken en voldoende gemotiveerd toegelicht op welke punten, mede gelet op de informatie uit de behandelend sector, afgeweken wordt van de FML van de bedrijfsarts. Dat de bedrijfsarts een urenbeperking van vier uur per dag aangewezen acht, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in het kader van de re-integratie en het geleidelijk oppakken van werkzaamheden, begrijpelijk geacht. Voor een structurele indicatie van een urenbeperking heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen indicatie gezien. Met het in hoger beroep overgelegde rapport van 24 augustus 2017 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep benadrukt dat de heup- en rug(pijn)klachten betrokken en gewogen zijn als ook de medische informatie vanuit de behandelend sector. Nu appellant in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht die twijfel doen rijzen aan de juistheid en de volledigheid van de vastgestelde medische beperkingen zoals weergegeven in de FML van 28 mei 2015, is geen aanleiding om aan te nemen dat appellant meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Er is dan ook geen grond voor benoeming van een medisch deskundige.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 28 mei 2015 wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat de voor appellant geselecteerde functies wat betreft belasting, ook met betrekking tot de duur van “het zitten” in de functie van chauffeur heftruck/intern transport (SBC-code 111270), geen overschrijding opleveren van de belastbaarheid van appellant.
4.3.
Uit wat onder 4.1 en 4.2 is overwogen volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand heeft gelaten, is er bij deze uitkomst geen plaats voor toekenning van schadevergoeding zoals appellant heeft gevraagd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2017.
(getekend) J.P.M. Zeijen
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

TM