ECLI:NL:CRVB:2017:4298

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2017
Publicatiedatum
14 december 2017
Zaaknummer
16/1934 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich ziek gemeld met hoestklachten als gevolg van allergische astma en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij in staat werd geacht zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.

De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen de eerdere beslissing van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de hoestklachten van de appellant niet in de weg staan aan het verrichten van de maatgevende arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, jarenlang in staat is geweest om zijn werk uit te voeren. De psychische klachten zijn niet als zodanig ernstig beoordeeld dat deze tot arbeidsongeschiktheid leiden. De Raad heeft de hoger beroepsgronden van de appellant als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld, waarbij de laatst verrichte arbeid als uitgangspunt wordt genomen. De Raad heeft de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak in zijn beoordeling betrokken.

Uitspraak

16/1934 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
16 februari 2016, 15/7315 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 1 december 2017
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Yeniasci, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2017. Voor appellant is verschenen mr. Yeniasci. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. J.C. van Beek.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als productiemedewerker voor 40 uur per week. Appellant heeft zich na eerdere ziekmeldingen op 3 juli 2015 ziek gemeld met hoestklachten als gevolg van allergische astma en psychische klachten. Op dat moment ontving hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Op 5 augustus 2015 heeft appellant het spreekuur bezocht van een bedrijfsarts van het Uwv. Deze arts heeft appellant vanaf 3 juli 2015, subsidiair 5 augustus 2015, geschikt geacht voor de laatst verrichte arbeid in de functie van productiemedewerker. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 augustus 2015 vastgesteld dat appellant met ingang van 3 juli 2015, subsidiair 5 augustus 2015, geen recht meer heeft op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 18 september 2015 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 september 2015 ten grondslag, die informatie van de behandelend sector heeft meegewogen.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig geacht. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat aandacht is besteed aan alle klachten van appellant en dat informatie van de huisarts en van de behandelend psycholoog bij de oordeelsvorming is betrokken. In de door appellant overgelegde medische informatie heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te komen tot het oordeel dat het Uwv de klachten van appellant heeft onderschat. In de beschikbare gegevens heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gevonden om wat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 8 december 2015 naar voren heeft gebracht voor onjuist te houden. Appellant is dan ook volgens de rechtbank op 3 juli 2015, subsidiair op 5 augustus 2015, in staat zijn eigen werk te verrichten. De rechtbank komt tot de conclusie dat de ZW-uitkering op goede gronden is geweigerd.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt gehandhaafd dat hij als gevolg van astma ziek is. Het werken in een omgeving met stof, gras en berken is niet mogelijk en ook de linkerschouderklachten alsmede de psychische klachten belemmeren appellant in het verrichten van arbeid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW heeft een verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld. Volgens vaste rechtspraak van de Raad wordt onder “zijn arbeid” verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding verrichte arbeid. Op grond van artikel 19, vijfde lid, van de ZW wordt voor een verzekerde die geen werkgever heeft onder ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid verstaan: ongeschiktheid tot het verrichten van werkzaamheden die bij een soortgelijke werkgever gewoonlijk kenmerkend zijn voor zijn arbeid.
4.2.
De hoger beroepsgronden zijn een herhaling van de gronden die appellant in beroep naar voren heeft gebracht. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank ter zake volledig en maakt deze tot de zijne. Voorts wordt met betrekking tot de klachten als volgt geoordeeld.
4.3.
Wat betreft de hoestklachten is uit onderzoek van de longarts op 20 februari 2015 gebleken dat sprake is van adequate therapie en van een normale longfunctie. Deze klachten staan niet aan het verrichten van de maatgevende arbeid in de weg, te meer daar appellant de maatgevende arbeid ondanks bestaande problematiek reeds jarenlang heeft verricht.
4.4.
Verder wordt overwogen dat de huisarts blijkens diens informatie van 11 september en
29 oktober 2015 appellant op 7 mei 2015 heeft doorverwezen naar een psycholoog, waar appellant op 3 juni 2015 is geweest. Dit is bij een eenmalig consult gebleven. Niet gebleken is dat de psychische klachten zodanig ernstig waren dat appellant op grond hiervan arbeidsongeschikt beschouwd moet worden.
4.5.
De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 december 2017.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) L. Boersma

IJ