ECLI:NL:CRVB:2017:4298
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op ziekengeld in hoger beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die als productiemedewerker werkzaam was, had zich ziek gemeld met hoestklachten als gevolg van allergische astma en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat de appellant geen recht meer had op ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW) omdat hij in staat werd geacht zijn werkzaamheden te verrichten. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant in hoger beroep aanvecht.
De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn overwegingen de eerdere beslissing van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat de hoestklachten van de appellant niet in de weg staan aan het verrichten van de maatgevende arbeid. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks zijn klachten, jarenlang in staat is geweest om zijn werk uit te voeren. De psychische klachten zijn niet als zodanig ernstig beoordeeld dat deze tot arbeidsongeschiktheid leiden. De Raad heeft de hoger beroepsgronden van de appellant als een herhaling van eerdere argumenten beschouwd en heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststelling van arbeidsongeschiktheid en het recht op ziekengeld, waarbij de laatst verrichte arbeid als uitgangspunt wordt genomen. De Raad heeft de relevante wetgeving en eerdere rechtspraak in zijn beoordeling betrokken.